| |
| |
| |
Hagel
Augustinus en de heilige reclame.
De katholiek, die in deze dagen nog een greintje argeloosheid kan bewaren, wordt nu in zijn laatste innerlijke toevlucht aangerand door de herauten van St. Augustinus, Op concert-affiches schittert het woord Augustinus alsof de wijsgeerige Heilige een der jankhout-virtuozen was en in de kranten leest men vóór de uitvoeringen vurige reclame-ontboezemingen over het huldigingsoratorium van Jan Nieland. Welk gezag spreekt hier achter deze onderneming? Heeft de Kerk ooit gezegd, dat wij de Heiligen op dergelijke wijze beroemd moeten maken? Zijn er nog niet genoeg Cantates en Oratoria? Waarom moeten de Heiligen optreden als verkleede ooms op burgerbruiloft-avondjes?
Lieve lezer, als U iets van den Heiligen Augustinus in gedachten, woorden en werken dierbaar is, wees dan voorzichtig! - Als ik literator was, zou ik dien gekken tekst.... maar neen, daar mag een ander aan kluiven. Ik beperk mij tot de muziek, kant en klaar geleverd door Vroom en Dreesmann, een volledige uitzet achterlijkheden van geest en gevoel: lekker, klaar en duidelijk. U begrijpt 't wel, het worden van die echte, gezellige, enthousiaste avonden! - Ja, Jan, 't spijt me wel, maar zoo goed als je orgel speelt, zoo miserabel ben je nu aan 't componeeren. Helaas, ik wou dat ik wat anders kon zeggen. Je zit in het moeras - wees nu maar gewaarschuwd!
Maar de gelukkige zonen van den dooden Heilige zijn tevreden; en de Roomsche blijdschap viert weer nieuwe triviale triomphen.
H. ANDRIESSEN.
| |
De artistieke middenstand
De tentoonstelling, die de stad Nijmegen kortelings organiseerde was niet bijster interessant. Er was ruim een dozijn goede werken op een pakhuis vol croute. De Pietersens en de Jansens van onze kunstwereld hadden hun waardelooze rommel plichtgetrouw gezonden. Bocht in de lokalen en bocht in de gang.
Ik heb op een bank ergens tegenover een wandje vol duivelsch leelijke dingen gezeten, en een paar dingen voor mezelf klaar gedacht. Een ervan wil ik hier opschrijven.
Het is de artistieke middenstand die de aristocratie van de kunst belet tot het volk te komen. Het is de middenstand die het groote misver- | |
| |
stand over ‘modern’ en ‘niet-modern’ in de hand werkt. Sterker: het is de middenstand die er van profiteert. De half-kenners en modern-achtigen hebben het publiek een begrip van moderniteit bijgebracht, dat de goede elementen terecht afschrikt, en dat de betweters en hansworsten aan een ellestok heeft geholpen, waarmee zonder veel moeite ‘waarden’ kunnen worden uitgemeten. Ik geef er de voorkeur aan, bijzonder duidelijk te zijn. Het is een type als Collette, dat Eijck, van Rees, Wiegersma uit de kerk houdt. Het is een mannetje als Harzing die de poort toe houdt voor Cantré, Raedecker, Andriessen en Termooten, Het zijn tweelingen als de Asperslaghs die de traceeringen vullen, waarin Nicolas' ruiten behoorden te zitten. Het is mijn maedievale tweeling Koldermoorsel en Kropwey die hun schuurtjes bouwen, waar Beteren moesten werken. Het klinkt erg pijnlijk, maar ik heb het honderden keeren moeten constateeren dat het deze halfgebakken kunstenaars zijn, die in aanzien staan bij opdrachtgevers en betalers, die het vertrouwen genieten van wie het zelf niet kunnen weten, van wie gepaaid zijn met een gebaar en een quasi diepzinnig gesprek. Een werkelijk kunstenaar is meestal geen prettig mensch voor zijn opdrachtgever. Hij kan zijn baas niet altijd zijn zin geven, omdat zijn baas meestal iets verkeerds wil. De halfgebakkene kan dat wel. Wat maakt het of hij aan zijn bedenksel knipt en peutert, het is nergens schade aan zijn eigen ziel. Een werkelijk kunstenaar kan zijn werk niet altijd ‘uitleggen’. Er zijn van die dingen nietwaar....heele volksstammen zien
het niet. De halfgebakkene geeft een getypte uitleg vooraf, en een achteraf. Daartusschenin ontvangt hij zijn honorarium. De werkelijke kunstenaar kan niets of weinig veranderen aan zijn ontwerp. Als hij dat wel doet krijgt hij oneenigheid met belangrijker geesten dan die van zijn opdrachtgever. De halfgebakkene staat zijn opdrachtgever toe in ruime mate mede te werken aan de symbolieke kant van het geval. Hij staat zijn opdrachtgever toe, beteekenissen van zijn styleering uit te denken. Hij leent ‘De Heiligen en hun emblemen’ uit, en laat zijn opdrachtgever zelf bepalen of het een gestyleerde zaag of een vischnet zijn zal, dat de compositie afsluit.
Het is erger dan menigeen vermoedt. Het zijn de lugubere smoesjesmakers die het succes van een ‘moderne’ pastoor op een conferentie uitmaken. ZijnEerwaarde is onaantastbaar modern, want hij heeft ‘lange’ beelden in zijn kerk. ZijnEerwaarde is totaal ‘bij’, want Collette heeft hem neobyzantijnsche zwijnerij geleverd, die niet eens symmetrisch is. ZijnEerwaarde is een man die men zijn gang kan laten gaan, want hij heeft de ‘reactie’ met voeten getreden, door de nachtkroegruiten van de Asperslaghers in het Huis Gods te halen.
Ik geloof dat ik in de Maasbode gelezen heb, dat Collette de ster van deze tentoonstelling was. Neen, zoo erg was het niet. Maar de paar dingen die er van hem waren bewijzen
| |
| |
weer eens overtuigend dat het volmaakt oneerlijk is, om bijvoorbeeld Mengelberg uit de kerk te weeren, en er Collette in te halen. Hij heeft een ‘atelier’, juist als de neo-gothiekers die hij helaas bijna verdrongen heeft. Ik zeg helaas, want nimmer schiepen zij een misverstand. Het kerkbestuur en de pastoor vonden de gothieke bloemkool mooi. Het kerkbestuur en de pastoor boven de vijftig vinden het nog mooi. Maar nooit waren jonge menschen enthousiast over dit werk. De halfgebakkene heeft het kerkbestuur en de pastoor op zijn hand, omdat hij vroom is, eigenaardig, en ‘mystiek aangelegd’ zegt de pastoor. Maar hij heeft ook veel jonge menschen op zijn kant, omdat zij ‘hem begrijpen’, en hij hen gelegenheid geeft uit te steken boven de armen van geest, die zijn lijnenspel en zijn kleurharmonie niet ‘begrijpen’ omdat hij te ‘modern’ voor hen is.
De werkelijke kunstenaar is te eenvoudig en te ‘bruut’ dan dat hij erg onbegrijpelijk zou zijn. Het komt bij hem aan op 'n zuivere intentie en 'n onbedorven kijk. Dat zijn twee zeldzame dingen. Ik heb Collette zien schilderen in een kapel van Maastrichtsche broeders, en er was een soort van eerbiedshuiver in het huis omdat de groote meester tusschen de stijgers hing. Quatsch. Koude drukte. Kunstenaars die voor Christus hebben gestudeerd, en bij Judas zijn blijven steken, zegt het volk. Het zijn de kletskousen, de quasi vromen, de officials, de leugenaars, de mystiekbrouwers, de uitleggers, de stylitislijders, de baarddragers en asceten onder de kunstenaars die voor de waren doorgaan. De lieden die als klitten aan het Eerwaarde lijf hangen, en uitleggen en leuteren tot zij het zelf bijna gelooven. Ieder heeft zijn hobby. De een vent met zijn koren engelen, de andere met zijn profetenbaarden, de derde met zijn gebedsatmosfeer. ZijnEerwaarde slikt alles van deze middenstanders en de andere middenstand brengt de dure centen wel bij elkaar. Staat er nog niet genoeg schandalige rommel in onze kerken? Is er nog niet genoeg gips, dat tenminste bont en lollig was, verdrongen door de onbeteekenende koekedeegmodelllen van Harzing? Harzing, ja, dat is er me zoo eentje. Beroemd tot buiten de grenzen. Een man die zijn relaties zoo weet te gebruiken dat ze hem zelfs de poorten van een Fransche kathedraal hebben geopend. Een man die met een wijwaterkruikje zich zelf zoo deugdelijk de weg naar een fabriek van potten en pannen had gewezen. Een man die me de vriendschap van veel brave menschen ontstolen heeft omdat ik met de beste wil van de wereld hun ‘rechte’ beelden niet mooi kan vinden, waarvoor ze hun Kevelaergips in de vuilnisbak deden. ‘Nou
hebben we zoo'n modern beeld, en nou is het weer niet goed’, roepen ze dan in vertwijfeling uit.
Ik hoop dat deze bende elkander nog eens in een kerk begroet. Harzing, Collette en Asperslagh. Dan kan het gebouw later altijd nog als opiumkit of nachtcabaret ingericht worden. Asperslagh. Ik heb in den Haag vensters van hem gezien, met
| |
| |
zulke liederlijke glazen, zulk gemeen tochtdeurglas, dat het zelfs van een gewone pastoor onbegrijpelijk is, hoe hij zulke smeerlapperij in zijn Kerk durft te laten maken. Als hij de moeite had genomen om de zoon van zijn koster die op de Burgeravondschool is, uit te leggen hoe hij het ongeveer wilde hebben, was het stukken beter geworden. Het wordt langzamerhand vervelend, iedere keer weer opnieuw te moeten zien, hoe het geld van de parochie verknoeid wordt aan waardelooze prullaria. En het gaat hoog tijd worden dat de zeggingschap over de versiering van de kerk (mede) in handen van leeken wordt gelegd. Met een behoorlijk pogen naar schoonheidsopvoeding op de seminaria kan begonnen worden.
Neen, Heeren, het was weer treurig hoor. Legt U er nu langzamerhand bij neer dat de sneltrein weg is, en ga maar weer naar huis. Er zijn genoeg eenzame ambachten behalve dat van kunstenaar. En in de suiker is ook nog wel wat te verdienen.
KUYLE.
| |
Het heilig ambt.
(Eene Parabel.)
Daar geschiedden talrijke onrechtigdheden in het huis van Isachar ben Ali, die een gewetenloos woekeraar was. Zoo hevig werd de ergernis, hierdoor gegeven, dat het Sanhedrin besluiten moest, twee ouderlingen aan te stellen tot wachters op den drempel van Isachars huis. De ouderlingen waren zeer gestreng van oordeel en verlieten hun post eerst, wanneer hun heilig ambt gedoogde, dat zij de gespaarde zilverlingen hunner vermoeienis verteeren gingen in een vreemd, doch eerbaar land.
Eens, toen de beide ouderlingen afweken van de plaats, hun aangewezen door den Hoogen Raad, benoemden zij voor de waarneming hunner bezorgdheid een vrouw, die zich opstelde aan den drempel van Isachars verdorvenheden en gedoogde, dat knapen binnentraden in diens wellustig verblijf. De ouderlingen inmiddels, vertoefden in het vreemde doch eerbare land en achtten zich verontschuldigd, omdat zij niet vermoeden konden wat zij zeker weten moesten. Want vele ouderlingen achten zich zeer spoedig verontschuldigd.
Terwijl dan de knapen binnengingen in Isachars huis, kwam daar een Samaritaan voorbij, die de boosheid van Isachar kende. Hij zag de aandrang voor den drempel des verderfs en, ofschoon hij een ‘verworpene’ heette in het spraakgebruik der ouderlingen, verhief hij luid zijn stem in de straten der stad en waarschuwde tegen de zonde, die gepleegd werd in lsachars woning. Het volk dacht even als hij en veroordeelde Isachar in zijn gemoed.
Maar ziet, de beide ouderlingen keerden weder uit het land hunner verdiende ruste en vernamen, wat de Samaritaan overluid had geroepen in de straten der stad. Toen werd hun hart vervuld van wrok tegen den Samaritaan. En zij spraken tot de bevolking: ‘Ziet gij dan niet, dat deze een Samaritaan is, in zondigheid aan Isachar gelijk? Hoe kon het u
| |
| |
ontgaan, dat de vrouw, die wij aanstelden, zich vergiste en hoe hebt gij kunnen gedoogen, dat de Samaritaan, die toch in zondigheid voor Isachar niet onderdeed, op die vergissing wees? Waren niet wij het, die de vrouw hadden aangesteld? En zijn wij niet bekleed met een zeer heilig ambt? Welnu dan: veroordeelt eerst den Samaritaan en denkt pas daarna om het heil van de ziel uwer knapen. Want het is beter, dat uw kinderen verloren gaan, dan dat ons heilig ambt ons wordt ontnomen.’
En een gedeelte der bevolking, dat Isachar gaarne mocht, juichte den ouderlingen toe. Maar ik zeg u, dat de Samaritaan edelmoediger was dan de ouderlingen, die - denkend aan zichzelf - de knapen offerden aan het behoud van hun ambt. Want deze, schoon hij werd verworpen, was rechtvaardig, maar de ouderlingen waren onrechtvaardig.
Zoo gij mij vraagt, wat mijne woorden beduiden, zal ik u niet in onzekerheid laten. Het huis van Isachar wordt bioscoop genoemd. En de belachelijkste van de beide ouderlingen heet Hyacinth Hermans. De Samaritaan ontving den doopnaam: Herluf en noemt zich ‘van Merlet’. De naam van de vrouw verzwijg ik, omdat zij een vrouw is, ofschoon die naam goed klinkt. En de ongerechtigdheid, die belet werd door het luide roepen des Samaritaans is de vertooning van de rolprent, die ‘De blauwe Engel’ heet.
Door hun handelwijze tegenover den Samaritaan wisten de ouderlingen zich een schijn van rechtvaardigheid te geven bij volk en Sanhedrin. Dit was hun voldoende. Want vele ouderlingen stellen zich tevreden met een schijn van rechtvaardigheid.
Eenige domme lieden echter zeiden in de argeloosheid van hun hart: ‘Ziet, hoelang nog zullen deze ouderlingen ons bedriegen? Wanneer zal een veiliger wake worden gesteld aan den drempel van Isachars huis? En hoelang nog zal het moeten duren, voordat een eerlijk Samaritaan zich gelijk verwerft, ofschoon hij door ouderlingen op oneerlijke wijze wordt tegengesproken?’
De wijze man weet daarentegen, dat zulke dingen nooit geschieden zullen. Want beter schijnt het te zijn, de eerbied, aan het heilig ambt verschuldigd, te betoonen door verdraagzaamheid jegens het bedrog der ambtenaren dan door opstandigheid, wanneer twee ouderlingen, wacht houdend voor Isachars huis, heviger zondigen dan Isachar.
ANTON VAN DUINKERKEN.
| |
Voor Nolens' aangezicht.....
Het schijnt dat het R.K. Werkliedenverbond in Nederland reden heeft om den politicus Nolens dankbaar te zijn. Menigeen is dat niet volstrekt duidelijk, maar het bestuur van het R.K. Werkliedenverbond hecht, als bestuur van een organisatie waarin menigeen georganiseerd is, niet te groote waarde aan de meening van menigeen. Dat zijn de kronkelwegen van een democratische dictatuur, die wij niet na hoeven te gaan. Wat ons interesseert is dat deze dankbaarheid een huldeblijk creëerde dat, hoewel geestelijk misschien in evenwicht met
| |
| |
| |
| |
de persoon van de feesteling, door ons moet worden gesignaleerd als een staaltje van de meest begriplooze leelijkheid, ooit ergens gevonden. Het R.K. Werkliedenverbond heeft geruimen tijd geleden een Kunstcommissie geïnstalleerd. Al is ons de aanwezigheid van enkele leden in dat comiteit volmaakt onverklaarbaar, en al begrijpen wij niet waarom men Ellen Russe als artistieke hulp in de huishouding in dienst nam, waar haar plaats in de bijkeuken is, eenige leden van het comité geven toch in hun persoon een zekere garantie voor de kwaliteit van een door deze commissie uit te brengen advies. En dus zou een dergelijk comité, gesteld dat het iets deed, iets goeds kunnen doen. Niemand is zoo'n dwarskijker, dat hij het de leiders van de Drift kwalijk neemt, niet al te veel van kunst te weten, en erger aterling is hij, die het hun euvel duidt er geen tijd voor te hebben.
Zooals wij boven opmerkten, schijnen deze leiders reden te hebben tot dankbaarheid ten overstaan van den politicus Nolens. Daartoe bieden zij hem een portret aan van zijn eigen aangezicht. Een oude, en voortreffelijke gewoonte. Wij nemen aan dat zij, die God zij dank, kunnen beschikken over behoorlijke fondsen, bij een dergelijke gelegenheid niet op een bankje van hondend zien. Zij hebben dus waarschijnlijk een duizend gulden van de post onvoorzien genomen en zijn daarmede naar de Kunstcommissie gegaan. Dat is logisch. Schilderkunst hoort bij de commissie. En na eenig overleg is de opdracht vergeven. En.... gij hebt in Uw dagblad alree het pokdalig resultaat gezien.
Nolens, voor deze gelegenheid als priester gekleed, is opgesteld voor een tweedehandsch winkel, waarin alleen de vage omtrekken van een waschmachine of melkcentrifuge, en een kapitalistisch geglinster van hooge hoeden vallen te onderscheiden. Zijn aangezicht is eenige centimeters korter in de lengte, en een vijftal centimeters breeder geworden. Zijn mondhoeken zijn op vriendelijk-verachtende wijze neergetrokken. Een vorst incognito. Zijn Voorzijde is afgeplat, zijn schouders zijn opgestopt. Onder zijn beeltenis hebben, binnen de omgrenzing van een handboei, de leiders hun dank doen uitschrijven in scheef genormaliseerde letters, en daaronder hebben zij hun fier signatuur geplaatst.
De maker is een zekere Diemel, wiens droeve moed ons vroeger al eens opviel in de schets van een aantal misteekende kinderen met belroos. Waar dit pronkstuk van Rembrandts land is opgeduikeld en door wie mag God weten, maar wij zouden nooit onzen eerbied door dik en dun voor Nolens zoo laten vertolken. Nu anderen dit wel oirbaar hebben gevonden, vragen we hoe de kunstcommissie zich in 's Hemelsnaam hierover denkt te kunnen verantwoorden. Of heeft ook dit college eerst uit de dagbladen kennis genomen van het bestaan van dit product. Maar waartoe bestaat dit instituut dan? We zullen het graag hooren.
| |
| |
En dan voorloopig twee maanden strafzwijgen voor de heeren leiders die het plan hadden over Roomsche cultuur en verheffing van het katholieke volk te spreken. Het kleinste drukwerkvodje van de ‘Arbeiderspers’, en het kleinste dubbeltjesblaadje van de A.J.C. zien er honderd keer beter uit.
Van de Kunstcommissie hooren wij graag, welke ‘waarden’ zij in Diemels werk ziet ‘belichaamd’, of dat.... het college in dit geval niet is gekend. Bewaart Uw goeden naam, zegt de Heilige Geest.
Er heeft zich nog meer afgespeeld Voor Nolens' Aangezicht.... Er zijn vijfhonderd drie en tachtig artikelen over zijn beteekenis geschreven, waarvan er een honderdtal handelden over zijn nederigheid en over zijn beminnelijke omgang met andere politici. Duidelijk werd in het licht gesteld, hoe de groote waarde van Zijn Persoon is gelegen in het feit dat hij ‘een ieder in zijn waarde laat’, nimmer probeert de Katholieke fractie een idee op te dringen, en er integendeel voor zorg draagt dat een van de Zijne afwijkende meening altijd tot zijn volle recht komt. Het lag in het voornemen van onze redactie om, in de namiddag van de feestdag, den heer Nolens een compleet stel gebonden jaargangen van De Gemeenschap aan te bieden, gebonden in wit schapenleer. Toen wij ons tot het volvoeren van deze aangename opdracht echter aan Zijn Woning meldden, moesten wij onverrichterzake terug keeren, omdat de Jubilaris reeds in den morgen zijn woning verlaten had. Niemand kreeg gelegenheid Hem persoonlijke gelukwenschen aan te bieden, uitgezonderd de heeren Moller en van Poll, leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met wie zich de jubilaris aan een bescheiden dejeuner-dinatoire vereenigde, teneinde met deze beide volksvertegenwoordigers de eenwording der fractie te herdenken.
Wat ons in deze feestviering tegen de borst heeft gestooten is de afschuwelijke wanklank, welke uit de Katholieke Radio Gids is opgeklonken. In stede van door te gaan, met uit de geschriften van Amadeus van Tessalonici, en Augustinianus van Capadocie de bestaans-noodzaak van een Katholieke Radio Omroep te bewijzen, stond men een pagina af aan de Eerwaarde Heer Piet Kasteel, die in schandelijke termen de figuur van Nolens trachtte te kleineeren. Zoo vol zat het hart van deze nietswaardige scribent van een bijtend gif, dat hij reeds in de tweede alinea het niet kon nalaten te zeggen: ‘Dr. Nolens, die Zondag zeventig jaar wordt, heeft nooit rechtstreeks van zijn priesterschap getuigd.’
Wij kunnen uit de grond van ons hart zeggen dat wij nimmer de Gemeenschap voor een dergelijk doel zouden leenen.
Maar dat wij deze zinsnede hier, van walging vervuld, overnemen, moge onze goedwillende lezers voor een keer te meer het bewijs zijn, dat onze waardige toon, die zich nimmer tot sarcasme of bijtende ironie verlaagt, een met de dag zeldzamere wordt in dit land.
KUYLE.
| |
| |
|
|