Poezie
Sine Nomine, door Jan Engelman
(De Gemeenschap, 1930).
De overwegend-lyrische poëzie wordt onder de jonge Katholieken op dit moment vooral geschreven door Wijdeveld, Bruning en Engelman. Van de bundels, die door jongere dichters, Katholiek of niet-Katholiek, in de laatste jaren werden geschreven, lees ik na en naast Slauerhoff het liefst Sine Nomine. Ik wil niet zeggen, dat het zuiverpoëtisch - voor zoover dat bestaat - beslist beter is dan bijvoorbeeld ‘Grenzen’ van Donker, misschien is het ook wel nièt beter, maar wat schiet men op met dit passen en meten: jij krijgt een zeven, of als je zoet bent een acht, en morgen, als ik slecht-gehumeurd ben, een drie? Ik wil alleen zeggen, dat Slauerhoff en Jan Engelman, ondanks een rangverschil, en een zoo groot verschil in geaardheid, dat men misschien niet begrijpen zal waarom ik ze samen noem, tot een verwant dichter-type behooren: ze zijn rijk en verscheiden, grillig en onbetrouwbaar, fantastisch en iriseerend.
Sine Nomine overtreft mijn verwachtingen. Ik grondde die op Het Roosvenster, hoe wrak het rhythme daarvan dan dikwijls ook was, maar - al staan ook in dezen bundel verschillende vooral rhythmische ketterijen voor mijn gevoel, en onklaarheden voor mijn besef, het is als geheel ongetwijfeld een geweldig stuk beter. Het heeft precies dat mengsel van poëzie en humaniteit, voor zoover dat in gedichten twee dingen zijn, van vernieuwing en vastheid, van hardheid en vurigheid naast mildheid en glans, dat op dit oogenblik in het bizonder verheugend is in het totaal der jongere poëzie, en hoopgevend voor haar vooruitzicht. Sine Nomine is een der weinige boeken van de schrijvers van mijn generatie waarin ik telkens weer lees, meestal bewogen, doordat ik ‘het orphisch geheim’ hier aanwezig voel, aldoor geboeid, ook als ik bezwaren heb, nooit verveeld (wie onze dichtkunst kent, weet wat dit zeggen wil); en soms opgenomen - door verzen als Maria te Canne, het Grensland IV, Aan den Oever, Adieu, ook door October, - in die zacht-, maar doorbrandende verrukking, die mij overvalt als een sterk, persoonlijk levensbesef wordt betooverd tot sterke persoonlijke poëzie.
Dat een onmiddellijk tijdgenoot dit kon schrijven, accentueert achteraf die ontroering en verhevigt mijn vreugde.
H. MARSMAN.