Iets moois, iets om te beminnen, lijkt mij de positie van Directeur van zulk eene instelling. Al die jongens, bij het Bestuur van wier opvoeding hij vóor-zit, zullen over tien, over twintig jaar de mannen zijn, die het menschen-leven uitmaken, aanvoeren, voort-planten in de verschillende streken van Nederland. Al die innerlijke en uiterlijke, bewegelijke en onbewegelijke, levensvormen, door welke in en om de dorpen en steden, dit leven ons zoo veel beter lijkt dan waar vooral het afkeurenswaardige en beklagenswaardige te zien is en de geheele stand van het leven dus lager of valsch is, - zullen de leeraren der opvoedingsgestichten, met hun Directeur aan het hoofd, hebben voorbereid en dus mede veroorzaakt.
Elken ochtend ten zes uur was in de, deel der gestichtsgebouwen uitmakende, fijne en teêre Rolduc-kerk de Directeursmis. Het koor, met het Hoog-altaar, was, in de ruimte boven de crypta of onderaardsche kerk, aanmerkelijk hooger gelegen dan het gedeelte, waar de jongens, en, achter-in, onder de gewelven, waarop het orgel rustte, andere ‘geloovigen’, verbleven. Men zag dus, in een verte, op de ochtenden, dat de liturgie die gewaden-kleuren voorschreef, den Directeur, omhangen door het wit en gouden kasuifel boven het witte mishemd met zijn mooie kanten en plooien, officiëeren, en, op het oogenblik der Elevatie, het hoogste tijdstip van de Mis, de Heilige Hostie, door de vingers der beide handen aan de reikende armen gehouden, hoog boven zijn hoofd verheffen. Bizonder treffend kwam juist op dat oogenblik uit: de overeenkomst in vorm tusschen de priesterlijke tonsuur, - de ronde kruin van het priesterhoofd, waar het haar, over een plek juist ter grootte van de Heilige Hostie, verwijderd is -, en die Hostie zelve. Die tonsuur verkreeg dan de beteekenis van dat daar, aan den kruin der priestergestalte, was ingedrukt die zonne-vorm van wat hem het heiligste en het dierbaarste is op de aarde.