mijns geestes, die den grooten dichter begeleidde naar de kamer der blonde Greta.
Met zijn blikken volgde Tessander de vlieg die thans verticaal tegen het vensterglas in de zon naar boven kroop.
- Gij zult mij listig dier, niet verleiden, om, evenals wijlen een onwijze bisschop, u in uw opwaartschen gang na te volgen. Immers, de onheilen uit deze dwaze poging geboren, staan mij nog te hevig voor den geest, om niet te spreken van de herinnering aan de waterzucht die gij in het hoofd van een onzer landgenooten baardet. Gij kent mij niet voldoende, want anders zoudt gij weten dat uw leven grootelijks gevaar loopt. Waarlijk, ik weet maar al te goed dat gij de stammoeder worden zult veler duizenden uwer soort...
Tessander zweeg, maar in zijn blikken gloeide de haat van gansch een voorgeslacht dat decenniën lang een verbitterden strijd gestreden had voor een volmaakte hygiëne.
Toen de vlieg bij Tessanders laatste woorden wederom nedergestreken was op den rand van den inktpot, achtte hij het oogenblik gekomen om toe te slaan. Maar hij beheerschte zich bijtijds, streek met de hand over zijn voorhoofd en hernam:
- Meen niet, satanisch dier, dat gij mij verlokken kunt tot een ijdele vervolging waarvan slechts menschonwaardige uitroepen en Godslasteringen het gevolg zouden zijn. Ik weet maar al te goed hoe gij uw kalmte bewaren kunt, terwijl wij, menschen, onze zelfbeheersching verliezen. Ik echter zal U vangen in de strikken van mijn geestelijk overwicht. Ik zal U blootstellen aan de verlokkingen van Gods vrije natuur. Zie, ik open het raam en wacht... Dáár is de zon en de blauwe lucht, hiér dreigt u een smadelijke dood door mijne hand. Daarbuiten zeilen de wolken als dronken in het licht, de boomen botten in het vroeg seizoen; ik doe mijn oogen dicht - wat zou ik anders doen? - een merel kweelt, terwijl het licht de aarde streelt...
Met een huivering bemerkte Tessander hoe zijn woorden