Veuillot kwamen Barbey d'Aurévilly, Ernest Hello, Huysmans en eindelijk Léon Bloy. Deze laatste is de meest merkwaardige geweest, al moet hij eerder de minste dezer groote kampioenen genoemd worden. Hem heeft, jammer genoeg, de innerlijke harmonie ontbroken en dit gebrek heeft hem verhinderd de grootste van hen allen te worden..’
Gij kunt met Erens, in deze, van mening verschillen, maar er is geen bewijs voor het tegendeel, wanneer ik zeg dat hij de liefde voor Bloy onverbeterlik schoon uitdrukt, met de spijt hem niet groter te kunnen noemen.
Frans Erens is steeds voorzichtig in zijn beoordeeling van het katholicisme zijner objekten. Hij is een te wijs man en menschenkenner om ooit te zijn vervallen in de fout die enigen zijner tegenwoordige jonge geloofsgenoten demonstreren, wanneer zij het geloofsgehalte hunner medekatholieken op een prikje weten te schatten.
Hem is de rust het meest begerenswaard; tegenover het ‘Kunst is Passie’, dat hem, in 't begin van zijn loopbaan, toen, vol bewondering voor het pas ontstane naturalisme, als 'n waarheid moet geklonken hebben, stelt hij, rijper geworden, het ‘kunst is rust’.
In zijn ‘Dansen en Rhythmen’ is hij een lyricus, de eigenschap die hem bij uitstek als Limburger kenmerkt. Een weinig de Breitner onzer literatuur: prachtige, schilderende, impressionistiese schetsen van de stad zijner inwoning, Amsterdam.
Deze Limburger heeft, met de vermogens die hem gegeven waren, waardig deelgenomen aan de nieuwe literatuur van het einde der 19de Eeuw. Hij heeft als Limburger beter de Franse literatuur gekend dan een zijner collega's, dank zij zijn assimilatie-vermogen. Maar Erens heeft niet minder gepoogd een Nederlander te zijn, iemand met hart dus voor de Nederlandse kultuur.
En dat is een taak die den Limburgers ook is weggelegd in deze tijd, een tijd die met de dag aan belangrijkheid schijnt te winnen voor Limburg-zelve.