steenen en in plaats van een hekje, een zware muur erop om er niet af te vallen, ‘Jongeman’ zeide ik, tien jaar geleden, in 1893 n.m., heeft uw meester op het Damrak lang geen kwaad balconnetje gebouwd, zoo licht en ijl als spinrag, maar dan ook zonder steen en
met ijzer; zeer sierlijk zelfs en uitnoodigend om er een luchtje te scheppen. Was dat verkeerd of is het soms sindsdien bezweken?’
‘Ja’, zeide hij, ‘dat waren conservatieve denkresten uit zijn begintijd; wij moderne architecten gebruiken van buiten alleen nog maar baksteen, graniet en hout; hoe wil je dan ook zoo'n balcon nu anders maken, ofschoon ik toegeef, dat onze ontdekkingen op constructief gebied misschien het balcon wel zullen doen verdwijnen. Maar daar staat weer tegenover dat het balcon overbodig wordt, omdat je in onze gebouwen de baksteen ook rustig van binnen kunt zien, ja er je hart aan kunt ophalen, terwijl vroeger, bij die kerels die ons prachtige, vaderlandsche hoofdmateriaal met een sausje overgoten, je wel naar buiten op het balcon moest gaan en zelfs dan zag je soms nog niks. Maar gelukkig, die door en door ongezonde, oneerlijke tijd zijn wij nu aan het overwinnen; ijzer gebruik ik van buiten nog alleen maar om op zoo eenvoudig mogelijke wijze een deur af te hangen; maar daarvoor zou ik het dan ook voor geen goud willen missen; en het staat aardig, heel wat beter dan die scharnieren, die je heelemaal niet ziet en gewapend beton, die afschuwelijke leugen, dat er uitziet als graniet maar het niet is en dat er uitziet alsof het zoo zal breken, maar dat het niet doet, waarom niet, omdat zij er laaghartig en stiekum ijzer in gestopt hebben, dat je niet kunt zien en zelfs niet aanvoelen, dat nooit! Zoolang er prachtige, vaderlandsche klei is om baksteen van te bakken, zoolang er granietgroeven zijn in Beieren en Zweden, al moest het ook kapitalen kosten, al moest er ook bijna niet meer gebouwd worden, nooit, nooit, nooit!’ Het was de heftigheid der jeugd, die hem zoo vol vuur deed uitvaren en misschien had hij wel gelijk, maar in mijn hart vond ik het toch wel