standen behoort tot de attributen der anti-communistische propaganda - het uitvloeisel van een geloofsijver, die men zonderling genoeg meer waarneemt in katholieke kranten dan in katholieke boeken. De grootste katholieke apologeten (Maritain, Chesterton, Belloc, Christopher Hollis, Alfred Noyes, Karl Adam, Sigrid Undset e.c.p.) zijn blijkbaar minder bevreesd voor het ‘communistische gevaar’ dan de grootste katholieke ondernemingen. Ik wil niet insinueeren, dat dit zich zou laten begrijpen.
Het feitelijk bezwaar tegen de communisten is natuurlijk, dat zij het Godsbestaan loochenen. Doch het is minstens kortzichtig, al het andere, dat ze loochenen daarom te beschouwen als onmisbare consequentie van het Godsbestaan. Er ware meer te zeggen voor een onderzoek naar de vraag of de godloochenarij der communisten niet juist een gevolg is uit hun afkeer van een met Gods Naam gedekt standen-verschil. Het antwoord op die vraag zou, meen ik, bevestigend zijn.
En indien dat zoo was - ware het dan niet redelijk (alleen reeds uit tactisch oogpunt bekeken) de nieuwe vraag te stellen, of de menschen geen groot gelijk hebben, wanneer ze geen God verlangen, die tegelijk met den Mammon des Gouds kan worden gediend?
Mocht ook die vraag in aanmerking komen voor een bevestigend antwoord, dan zal de apologetische actie onder communisten daardoor ten zeerste vergemakkelijkt worden. Tot heden werd ze belemmerd door de fictie, dat de God der katholieke Christenen een standsverschil zou eischen, dat geheel gebaseerd is op den mammon-dienst. Het zou godslasterlijk zijn, deze fictie te helpen bestendigen. God heeft de standen niet gewild.