De Gemeenschap. Jaargang 6
(1930)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
KroniekFilmAfscheid van het jaarDe Nederlandsche Filmliga heeft afscheid genomen met de belofte in September van dit jaar verder te gaan op den ingeslagen weg. Naar het schijnt zijn de vooruitzichten zeer bemoedigend en te oordeelen naar het laatste Liga-program klinkt deze verklaring geloofwaardig. Dit programma, dat uit zeer uiteenloopende werken bestond, zou men als 't ware een beknopt overzicht (in de goede zin) van het Ligawerk kunnen noemen. Ik bedoel, dat dit programma een goede kijk geeft op wat de Liga bedoelt te presteeren, en dit is temidden van de dikke brei die de bioscopen uitstroomt, niet gering. Dat kleine filmtheater aan de Prinsengracht zit wèl op de Uitkijk naar de gebeurtenissen in de cinegrafie en weet zich prachtig te handhaven, dwars tegen de brutale luidruchtigheid in. - Belangrijk resultaat van het werk der Filmliga, deze groote geprolongeerde daad: De Uitkijk. Het achtste program: Van Marcel Carné: ‘Nogent sur Marne’ een elegante, prettige film, die geen bizondere pretenties heeft, maar in zijn eenvoud rustig en kalm verloopt als een gemoedelijke observatie van de Zondagsgenoegens der Fransche burgerij. Van A. von Barsy (die zoowaar heeft medegewerkt aan het Nederlandsche prul ‘Zeemansvrouwen’) een korte studie ‘Hoogstraat’, zoowel op Cavalcanti als op Ruttmann geïnspireerd. Hij noemt dit een absolute film, maar bedoelt hiermede blijkbaar iets anders dan Ruttmann en alle anderen. Als niet-absolute film is ‘Hoogstraat’ intusschen een vrij zuiver filmwerk, dat in zijn geheel inderdaad film is. ‘De Roos van Pu-Chui’, een authentieke Chineesche film is in zooverre merkwaardig dat hij van Westersche invloeden vrij is en als een eigen Chineesche poging kan gelden. Hetgeen echter niet zeggen wil, dat dit filmkunst is die zich met de Westersche meten kan. We zouden méér moeten zien om te kunnen gelooven in het bestaan van | |
[pagina 298]
| |
een Chineesche filmkunst, hoe frisch deze primitieve onderneming ook aandoet. Willem Bon, die reeds eer met kort werk voor den dag kwam, maakte een klein filmpje, dat uit nieuw-gemonteerde oude journalen bestaat en in zijn flitsende montage een pittig en soms geestig geheel vormt. De verrassing van het program waren enkele korte Russische fragmenten en wel uit Dusjenko's ‘Zvenyhora’ en ‘Arsenal’ en enkele andere. Vooral Dusjenkos filmfragmenten waren een openbaring van felheid en rhythme en doen ten zeerste verlangen naar een dag dat Fim-Film deze meesterwerken in hun geheel zal importeeren. Pas dan kunnen we een gedocumenteerde bespreking wagen. Dit staat inmiddels reeds vast, na Turksib en deze voorproefjes: de Russische filmkunst is nog springlevend. Daarom: laten Filmliga en Fim-Film elkaar nog eens de hand reiken. | |
Het schandaalDe clou van het seizoen, dames en heeren, is ‘De Arke Noach's’ van een Amerikaansch filmmaker, wiens naam niet vermeldenswaard is. Hij kon Cecil de Mille heeten, maar die is 't toch niet. Om kort te gaan: dit is een walgelijke film, die in een eindelooze reeks poenigheden de Zondvloed tracht na te bootsen zonder, daarin ook maar een oogenblik te slagen. Een schijnheilige parallel uit het moderne leven wisselt het bijbelverhaal af. In dit moderne leven wordt geklankfilmd dat het een lust is (de oude Noach c.s. konden niet praten!). De vervelende Dolores Costello en de heer O'Brien schlissen en nasaleeren op z'n best, zwijgen plotseling en acteeren stom door, vallen dan weer tegen elkaar uit en spelen een moment later weer zwijgend verder. Men waant zich nu en dan bij een allereerste poging van een slechte geluidsfilm. Men weet waarlijk niet waaraan zich het eerst te ergeren: aan de machteloosheid van dit wanproduct of aan de brutale grofheid waarmee het wordt afgelierd. Alsof er geen Russen bestaan, geen Ruttmann, geen ‘Atlantic’, geen ‘Letzte Kompagnie’, geen welke-gemiddelde-Europeesche-film dan ook. En het is niet noodig, volstrekt niet noodig, nog verder te bewijzen, dat dit flauwe verhaal vol donderbussen en bengaalsch vuur niets anders is dan een beleediging van de gezonde smaak, de film, de H. Schrift, de eenvoud. Dit werd vertoond bij baron Tuschinski. CLOSE-UP. | |
[pagina 299]
| |
ArchitectuurNeues Bauen in der WeltGa naar voetnoot1)Amerika door Richard Neutra. - Frankrijk door Roger Ginsburger. - Rusland door El. Lissitzky.
Drie belangrijke, vertrouwengevende boeken, die ons toonen wat er door de idee der ‘internationale architectuur’ is gerealiseerd in verschillend geaarde landen. Amerika is verreweg het minste van de drie; de tekst is vervelend, weinig serieus, te veel machineromantiekgeest, de plaatjes, gedeeltelijk de onreëelste fancy-ontwerpen, meestal van Neutra zelf, gedeeltelijk de ‘natuurlijke producten’ van Amerika's bodem. Deze laatste zijn meestal interessant, maar geven toch te sterk weer het chaotische van dit te rijke en te slordige land. Voortreffelijk is ‘Frankrijk’ van Roger Ginsburger. Het begint met de ontwikkeling in de 19e eeuw van de ingenieurs-kunst, den strijd van ijzer en beton om ‘salonfähig’ te worden. Eerst nu, na honderd jaar is dit bereikt. Hij ziet de historische ontwikkeling van wat nu, zich met geweld heeft baan gebroken. Van de leelijke villa, die Hennebique, de groote verspreider van het gewapend beton, voor zichzelf liet bouwen zegt hij ‘In der Villa haben die geschmachloseste Romantik, die armseligen Oriëntklänge doch nicht ganz den neuen Geist abtöten können, der von dem dünnen Eisenbetongerüst und den Glaswänden des Wintergartens ausgeht. In diesem einen Hause zeigt sich die Zeit um 1900 mit all ihrer Fäulnis und ihren lebendigen Keimen.’ Van het nog niet mooie moderne postkantoor te Tunis zegt hij, dat het toch nog belangrijker is dan ‘die lebensfremde Kunst der Akademie, sogar dann, wenn sie noch nicht zu einer formalen Vollkommenheit durch gedrungen sind, wenn Sie noch gehemmt sind dadurch, dass nicht alle Ingenieure den gleichen Sinn für Ordnung, für Klare Problemlösung besitzen’. Ziehier belicht één der zwakke plekken in de kritieklooze aanbidding van het ingenieurswerk; dat gevoel voor ‘orde’ is een geestelijk element, waarvan de constructie de nederige dienaar behoort te zijn, gevoegd bij de meestal onverklaarbare visueele vormcharme, die slechts binnen het bereik van den kunstenaar ligt, komen wij tot de esthetische mogelijkheden, tot de schoonheid. | |
[pagina 300]
| |
‘In einem Zimmer mit Wänden aus Holzfachwerk und Gipsdielen lassen wir nicht die Holzpfosten sichtbar, denn wir würden durch solche vertikale Teilung das Zimmer enger erscheinen lassen und unruhiger. Jede Vertikale, die unserem Auge beim Abtasten einer Fläche begegnet, zwingt uns zum ruckweisen Anhalten und zum Entlanggleiten an der Vertikalen. Dies Anhalten ermüdet und hebt die Uebersichtlichkeit des Raumes auf. Der Mensch der Gegenwart braucht eine beruhigende Umgebung, da er in Unruhe lebt.’ Een voorbeeld, hoe een psychische - misschien aan een tijd gebonden - eisch, architectuur richt, een verklaring voor de tegenstanders van ‘Witte wanden’ en een reden, waarom het primitieve, Berlagiaansche ‘eerlijk’ toonen van de constructie heeft afgedaan. De wonderfijne kunstenaar-constructeurs en architecten, de Perret's, de geniale constructeur de Freyssinet worden met tal van afbeeldingen van hun werk, behandeld; 1e Corbusier objectief geanalyseerd, zijn plattegronden serieus besproken, ook gewezen op de zwakke plekken. Het boek eindigt met de zeer verstandige en nog te weinig aanvaarde waarheid ‘dass der Mensch, um ein rein praktisches Problem zu lösen, immer mit einer Disziplin vorgeht, die sich ästhetisch ausdrückt, abgesehen davon, dass auch ohne jede ästhetisch gestaltende Absicht, in jeder sichtbaren Schöpfung das Formgefühl ihres Schöpfers und dessen Zeit sich ausdrückt.’ Met ‘Rusland’) van El. Lissitzky, den fijnzinnigen Russischen constructivist, beginnen wij de architectuur met een volkomen schoongeveegde lei: ‘Die Architectur baut bei uns nicht Unterbrochenes weiter aus, Sie steht an einem Anfang und hat nicht nur zu Konstruïren. Ihre Aufgabe ist es die neuen Lebensbedingungen zu erfassen, um aktiv durch entsprechende Baugestaltungen an dem gesamten Werden der neuen Welt teil zu nehmen.’ In Amerika is er geen behoefte aan de nieuwe architectuur, omdat de materieele zijde ervan op natuurlijke wijze tot stand komt: de ideëele drang ontbreekt; in West-Europa remmen de matige diensten van het oude, overstelpend voorhanden, het overvloedig ontstaan en verstikken een universeele felheid van ideëel verlangen; in Rusland is het oude nauwelijks aanwezig en kan niet remmen; materieele en ideëele behoeften stuwen onbelemmerd en geweldig; slechts door geldgebrek wordt er te weinig gebouwd. Maar ongebreideld werkt de fantasie; haar projekten spotten met economie en dikwijls ook met constructieve mogelijkheden. Dat wij, die er ons aan laven, voelen dat zij slechts zoo weinig boven de realiteit zweven, dat hun verwerkelijking bijna mogelijk is, pleit èn voor Rusland èn voor het kunstenaarschap van de ontwerpers. S. VAN RAVESTEYN. | |
[pagina 301]
| |
PoezieA.J.D. van Oosten - De Intocht - Uitgeversmaatschappij ‘Holland’ - Amsterdam 1930.Van Oosten schrijft geen eigenlijk gezegde verstands-lyriek, maar het lukt hem toch ook niet heelemaal afstand te doen van zijn hersens, wanneer hij lyrisch wordt aangedaan. Hij lijkt op Staring. Hij heeft dezelfde ironie, die voortkomt uit de constateerende aanwezigheid der hersens bij de inspiratie, hij heeft ook hetzelfde gevoel voor wijding en plechtigheid en hij zal meer en meer dezelfde behoefte krijgen om zich bondig uit te drukken. Toch is hij geen navolger van Staring. Zijn humor is moderner en zijn vers heeft hedendaagsche invloeden ondergaan. Ook spreekt hij voorloopig nog niet vanuit een verzekerde gemoedsrust. Verschillende zijner gedichten zoeken de kwellingen van het hart onder woorden te brengen. Dit lijken mij zijn zwakkere verzen. De beste zijn die van de categorie, waartoe ‘Dolce far niente’ behoort, een gedicht, dat goede schalksche strofen bevat over het leven in Holland, en waarin de constateerende nuchterheid zelf - zooals bij sommige Hollandsche schilders - een vorm van bezieling schijnt te worden. Een enkel couplet, dat een puntdicht kon zijn, schrijf ik daaruit over. De lezer geniete van het ironisch gebruikte woordje ‘fier’ in den derden regel, dat kenmerkend is voor den bijna verholen glimlach, waarmee A.J.D. van Oosten de wereld en soms ook zichzelf bekijkt: Bedaard van 't ochtendblad tot wen
zij 's avonds laat hun perken gieten
sticht ons de fiere deugd van hen
die nooit den breeden weg verlieten.
A.v.D.
| |
Stille opvaart - Verzen bijeengebracht uit het werk van jongere christelijke dichters door A.J. van Dijk en Jan H. de Groot - Uitgeversmaatschappij ‘Holland’ - Amsterdam - 1930.Deze opvaart is wel een beetje erg stil voor jonge menschen. Waarschijnlijk komt dat, omdat geen enkel strijdend bewustzijn hen samenbindt. Zij zijn ‘christen’ en zij schrijven verzen, maar Martin Beversluis heeft voorts niets gemeen met b.v. Jan H. Eekhout en Willem | |
[pagina 302]
| |
de Merode weinig met Willem Brandt. De verzameling kan voor menig lezer een gelegenheid zijn tot kennismaking met dichters, waarover hij niets gehoord had, doch zij is een zeer zwak manifest. Wij wenschen de christelijke dichtkunst voorloopig wat minder stilte en wat meer opvaart toe - in afwachting der christelijkheid, die op menige bladzijde van dezen bundel niet meer beduidt dan een toevallig praedicaat van den bladvuller. Op deze manier zou men ook een bloemlezing kunnen maken uit gedichten, vervaardigd door meesters in de rechten of door ingenieurs.
A.v.D. |