| |
| |
| |
Kroniek
‘Politiek’ die niet veraardt
‘Het komt er dus vooral op neer dat, in andere gedaante, de Michaël beweging herleeft, maar krachtiger en omvangrijker dan deze in 1923 en 1924 was,’ verzekert Prof. Veraart op 14 en 15 April j.l., de hand op ‘Mijn Opstellen over Politiek’ liberaal Nederland. Welke beweegredenen het Alg. Handelsblad er toe dreven van uit deze hooggeleerde-hoek het probleem te laten belichten weten we niet; we weten alleen dat de hand die het schakelbord bediende stevig mistastte. Is hij naïef of construeert hij de verhoudingen moedwillig wat scheef?
Wat beweegt Prof. Veraart om, als er geroepen is om gezag, voor te lichten dat het ‘vooral (gaat) tegen het gemis van openbaar-zichtbaar en vertrouwenwekkend part ijgezag’ (spat. v. mij, L.S.)? Waarom het Verbond St. Michaël als begin en eindpunt, naast kleineering van ‘fascistische’ stroomingen? Waartoe het accent gelegd op sociaaleconomische verlangens en zuiver-politieke eischen van orde veronachtzaamd? Waartoe de reactie op de litanie van ongerechtigdheden in de R.K.S.P, eenzijdig gezien binnen partijverband en waarom deze eng-politieke, verpolitiekte verklaringswijze?
Was hier de wensch een weinig te bewust de vader van de gedachte of was de verblinding door de politieke democratie zoo sterk dat hij niet kon begrijpen hoe de beweging die hij verzocht was te schetsen in 't hart getroffen wordt door de opmerking die Chesterton aan zijn ‘Outline of Sanity’ liet voorafgaan: ‘This....is not arranged with any resemblance to a political programme, being a general controversy with thosewho dispute the ideals behind such a programme’? We weten het niet, maar wat vangt men aan met een man die - eenerzijds - hardnekkig zweert bij een stelsel dat aan de massa groote macht toekent, en (o, ironie) door diezelfde massa, zij het dan als blind werktuig (maar het koos toch zijn eigen leider!) werd gewipt; die - anderzijds een beweging bij het Verbond St. Michaël inlijft, die dat zelfde verbond ‘geen vleesch en geen visch’ noemde en opmerkte dat het ‘zich-zelf van den aanvang af gedecimeerd (had) door een salariskwestie te maken van dat, waarvoor men zich desnoods moest laten uithongeren.’
Wat een stomme redeneering over de noodzakelijkheid der politieke democratie voor de verwezenlijking der sociaal-economische verlangens! Kriton heeft eens de naam Oranje genoemd en daar kan
| |
| |
dan gevoegelijk de geheele ‘fascistische’ strooming aan opgehangen worden! De ‘gloednieuwe orde’ staat nog niet geschematiseerd en geconcretiseerd in een boekje en namen als Colijn en de Geer zullen dit laatste wel nimmer sieren. Het is toch wel kuiken-onnoozel dat men zich weerloos en zonder waarborgen over zou geven aan een macht wier gezindheid men niet kent of waarvan men verwachten kan dat zij de eigen wenschen slecht gezind is. Wat doet men met iemand die ondanks vrij duidelijke klaarblijkelijkheid niet schijnt in te zien dat het probleem der jongeren in de R.K. Staatspartij niet bestaat, waar het vooral gaat om de verhouding van politiek en jongere katholieken die met die partij rechtstreeks niets te maken hebben of wenschen te hebben. Wat vangt men aan met deze man, dien het Handelsblad ‘zelf een “jongere” in politieken zin’ meent te moeten noemen, en die mentaal zoo weinig verschilt van hen die hij zoo schreeuwerig bestrijdt. De door hem gehouden voordracht voor de Amsterdamsche R.K. Stud. Ver., het daaropvolgend debat en de nasleep in het R. Stud. Blad (zie ook zijn geschrijf in Roeping) toonde dezelfde handigheidjes, dezelfde geborneerdheid, dezelfde intellectualistische opwinding, gevoegd bij een belachelijk prijsjesuitdeelen aan debaters en een hautain en kwaadaardig op de voorgrondschuiven van autoriteit en de verhouding hoogleeraar-student. Wat doet men er mee?
Dat hij niet hen compromitteere die zijn belagers aanvallen.
LOU STOLTE.
| |
Architectuur
Officieele architectuur
Nederland blijft slapen.
Ons paviljoen te Antwerpen is geopend. Later, als wij erin zijn geweest, komen wij - heel even - erop terug. Te oordeelen naar de afbeeldingen van het uiterlijk is het een zwak staal van Wijdeveld's werk. Waarom koos de regeering alweer deze poenige Amsterdamsche barok, op voordracht van Tentoonstellingsraad, B.N.A., A. en A. en de V.A.N.K., deze ‘argelooze’, onfrissche adviseurs?
In 1925, in Parijs ontdekte de wereld het Russische paviljoen en 1e Corbusier's Esprit Nouveau huis; vijf jaar later komt Nederland in
| |
| |
Antwerpen met dezelfde oude koek als onze Parijsche tempel der prachtigheid. Prachtig kan de kliek zich van den domme houden.
Duitschland liet in Barcelona zijn paviljoen door Mies von der Rohe bouwen.
| |
Het nieuwe Haagsche stadhuis
Den Haag blijft ook slapen.
Er komt een ideeën-prijsvraag, waartoe zes architecten zullen worden uitgenoodigd. Een commissie van advies zal adviseeren; zij bestaat uit Rijks bouwmeester Bremer, denk aan Maastricht, Stadsarchitect Hulshof, de president van de Amsterdamsche architectuurschool, Professor van der Steur, denk aan Delft en aan het Vredespaleis, Dr. Kalf - een kunsthistoricus - en Kromhout, een artist.
Verbijsterend, geen eens cachet, zooals de residentie.
| |
Architectuurkritiek
Welke maatstaf?
Er zijn twee groepen.
De eerste is de normale, de goede. Zij is gevoelig voor de vormentaal en schat hare waarde in het geestesleven van de periode; zij verklaart het psychisch verband met andersoortige uitingen, zij begrijpt den invloed van het gebruiksprobleem en van het constructieprobleem op het ontstaan van den sprekenden vorm. Als dit laatste bij nietarchitecten ontbreekt, komen er gevaren, maar intuïtie kan dit aanvullen.
Wendingen, in zijn begintijd, behoorde ertoe, meende een cultuur te zien, erkende een artistendom. Theo van Doesburg beaamde de architectuur als kunst onder kunsten, Oud, nu schuw en stil geworden, eveneens. Het bezinksel van deze groep vult de banken der schoonheidscommissies.
Berlage is op kritiek gebied de antipode, de tweede groep. Met geen woord raakt hij aan de symbool, waarde der vormen. Hij vraagt: hoe verklaar ik de daden van den geest uitsluitend met de eigenschappen van de lintzaag. Dit systeem leidde tot het meest beklemmende isolement, dat ooit een domein van den menschelijken geest heeft doorstaan. Het is volkomen onkunstzinnig en telde en telt steeds een groot aantal volgelingen. De lintzaag wordt naar tijd en stijl veranderd, bij van Loghem b.v. in de etalagepop.
Er is nog een kritiek, heelemaal zonder maatstaf: lees daarvoor de vakbladen.
S. VAN RAVESTEIJN.
| |
| |
| |
Film
Overzicht
Hieronder mogen enkele besprekingen volgen van films, die in de afgeloopen weken min of meer furore maakten in de Amsterdamsche biscooptempels.
| |
‘Liefdesparade’
Moet ik Ernst Lubitsch, de maker van deze film bewonderen, omdat hij met een ongeloofelijke virtuositeit zich aan de ernst van het filmconflict onttrekt? Omdat hij ieder beoordeelaar belet zijn werk au serieux te nemen? Omdat hij ironiseert, daar waar zijn opdrachtgever hem dwingt de zotste sprongen te maken? Deze eigenschappen zijn tè negatief om waardeering te kunnen wekken. Zij bewijzen alleen een knap vakmanschap, een groot talent, dat anders zou kunnen, als het mocht, maar dat niet den moed heeft anders te dóén.
Zoo werd ‘Liefdesparade’ allereerst een parade en onderscheidt deze film zich als zoodanig niet van alle andere films die Lubitsch voor Paramount maakte. Bij iedere verrassing kan men alleen maar betreuren, dat de groote Ernst tot deze verrassingen zijn toevlucht moet nemen om niet banaal te worden. Het eenige wat ik in hem bewonderen kan is de hardnekkigheid waarmee hij zich in Hollywood weet te handhaven.
Overigens is er aan deze Liefdesparade weinig te beleven. Maurice Chevalier, die niet op de film thuishoort, irriteert hier veel meer dan in zijn veel slechtere film ‘Chanson de Paris’. Zijn partnerin, het charmante koninginnetje Louise, is de oppervlakkigheid zelf en werd blijkbaar alleen uitverkoren om wille van haar stem. (Gek toch, dat men een filmcarrière danken kan aan z'n stem!) Want haar stem wordt tot vervelens toe uitgebuit. Zij en haar hofhouding en haar leger en haar lieveling, ze zingen bij het leven af, zoodat men zich van tijd tot tijd in de opera waant. Waarmede de film als klankfilm afdoende verworpen wordt.
Resultaat: drie weken geprolongeerd.
| |
‘Yoshiwara’
Hoe geheel anders staat het met ‘Yoshiwara’, de eerste Japansche film, die we in Nederland kregen. Een ernstige poging. Een sterk
| |
| |
bewijs van zuiver filminzicht. Van begin tot eind een vloeiende dynamiek, die vrijwel perfect is en ‘Jeanne d'Arc’ evenaart. Een détailwerking, die even effectvol is als bij de Russen. Een spel, dat getuigt van goed begrip en algeheele toewijding. Een atmosfeer, die des te opmerkelijker is, waar het àl te simpele scenario weinig kansen biedt. Een film, die wellicht niet als een openbaring van ons onbekende mogelijkheden kan gelden (waarom ook?) maar die zeker van meer beteekenis is dan een eindelooze reeks van producten, die meer dan dit geprezen worden.
Resultaat: je kon door de zaal schieten....
| |
‘Die letzte Kompagnie’
De gebeurtenis van de laatste weken. Een Ufa-klankfilm, die ‘Atlantic’ overtreft en spot met alles wat de Amerikanen in deze richting probeeren - ook technisch. De geluidsweergave is voortreffelijk. Het geluid als ondersteunend element van het visueele beeld is eveneens voortreffelijk. Het scenario zit goed in elkaar. De note gaie irriteert niet, integendeel: brengt nu en dan verademing als overgang naar praegnanter tragiek. De atmosfeer weegt zwaar vanaf de eerste meesterlijke inzet (de sluipende camera over het slagveld) tot het laatste schot in de hersens van den laatsten soldaat. Alles ademt noodlot, ondergang.
Temidden van deze voelbare verschrikking staat Conrad Veidt als Hauptman Burk met zijn prachtig geladen, dreigenden kop. Die kop (een van de mooiste filmmaskers) beheerscht deze tragedie met een ontstellende zekerheid. Alles concentreert zich in hem, in die mond, die oogen, dat uitert sober gebaar. Alles is film aan deze prachtige kerel, die bijtijds uit Hollywood werd weggehoond.
Waar een inzinking dreigt, waar een sentimenteele noot een poging doet, verschijnt Veidt en straalt een suggestie uit, die de film en ons volkomen overmeestert.
Joe May heeft eindelijk bereikt, wat hij eenigszins, zij het flauwtjes beloofde in een paar films van verleden jaar. Zijn nevelige landschappen, die in Heimkehr sterk dilettantisch aandeden, zijn ditmaal gemotiveerd door de sfeer, die zij treffen.
Om vele redenen alzoo kunnen wij deze film met blijdschap begroeten, en bedriegen de teekenen niet, dan wordt dit zelfs een ‘publiekfilm’. Of niet....
CLOSE-UP.
| |
| |
| |
Tooneel
De levende krant
Zooals Remarque's oorlogsboek ‘Im Westen nichts Neues’ de bestseller van het vorig jaar is geweest, zoo was Sherriff's oorlogsstuk ‘Journey's End’ het succes van het tooneelseizoen. Moissi heeft, zijn prominentendom zooveel mogelijk op den achtergrond dringend, met het gezelschap van de provinciestad Munster dit samenspel van mannen nog eens aan het Nederlandsche publiek voorgezet, zonder Verkade's opvoering te overtreffen. Dat ‘Die andere Seite’, zooals de Duitsche vertaling heet, inderdaad aan gene zijde van de (Engelsche) loopgraven gelocaliseerd scheen, is niet mijn grootste bezwaar. Wat hier ontbrak was de harde, nuchtere werkelijkheid. En die moest ontbreken, omdat een lyricus als Moissi er niet in zou kunnen ademen. Alleen Engelschen kunnen zich zoo met hart en ziel aan whisky, flegma en verholen doodsangst wijden. En alleen Hollanders kunnen hun dit zoo goed nadoen.
Belangwekkend werd Moissi's optreden echter door de trilogie van een Engelsch, een Fransch en een Duitsch ‘oorlogsstuk’. Hij toonde ons drie schakeeringen van het hedendaagsche pacifisme en tevens drie pogingen om dit actueele vraagstuk te dramatiseeren. Alleen in ‘Zwölftausend’ van Bruno Frank kon hij iets van zijn groote rollen geven. Het historische Duitsche stuk, dat den bekenden verkoop van 12000 Duitsche soldaten aan Engeland tijdens den Amerikaanschen vrijheidsoorlog hekelt, heeft nog een zekere dramatische spanning. Lenormand's ‘Lâches’ is niets dan een vervelend fait divers en ‘Journey's End’ heeft voornamelijk waarde als de eerlijke, eenvoudige poging van een dilettant om het schouwburgpubliek duidelijk te maken, dat de ‘oorlogshelden’ de kans om gedood of verminkt te worden veel vreeselijker hebben gevonden dan dit struisvogelachtige publiek over het algemeen wil gelooven.
Lenormand is een roué, die zijn gebrek aan dramatisch talent tracht te verbergen achter een zoogenaamd meedoogenlooze analyse, welke den braven burger moet imponeeren. Hij teekent een milieu van Fransche en Duitsche embusqué's in Zwitserland, die elkaar als spionnen verraden en verkoopen om maar niet naar het front te worden gezonden. Het heet in de toelichting, dat zijn hoofdpersoon, de schilder (Moissi) die spion wordt ‘in wezen een fijnbesnaard, ernstig man’ is. Ik heb het niet kunnen merken. Dergelijke kwaliteiten moet een tooneelschrijver overtuigender bewijzen dan door
| |
| |
alleen maar te beweren, dat zijn held een kunstenaar is en hem van tijd tot tijd een paar scheurkalender-diepzinnigheden te laten lanceeren. Hier zit de fout van dit soort van actueele stukken, en dit geldt min of meer ook voor het Duitsche en het Engelsche. Er is zeker iets voor te zeggen, dat de tooneelschrijver van dezen tijd er naar streeft, hedendaagsche problemen te behandelen. Maar als zijn talent niet verder reikt dan tot een handig arrangeeren van actueele (of historische, maar weer actueel geworden) feiten van den dag-vangisteren, doet hij maar de helft van het werk en juist die helft, die elke krantenlezer met eenig voorstellingsvermogen zelf beter kan doen. Als het tooneel een levende krant wordt, berooft het ons van een verbeeldingswerk, waarop iedereen recht heeft.
Niet voor niets heeft men altijd van den kunstenaar een meer dan middelmatige dosis fantasie verlangd. Laten wij niet vergeten dat zelfs het veel gesmade realisme nog heel wat ver-beeldde in de figuren die het heeft geschapen. In de tegenwoordige, zoogenaamd actueele, stukken worden de menschen als marionetten behandeld, niet om er, zooals in de oude commedia dell' arte extravagante dingen mee te kunnen doen, maar om de doode werkelijkheid van de ‘levende krant’ des te echter te maken. Dat Moissi met zijn zeer persoonlijke stem en plastiek daarbij nog wat extranummers ten beste geeft, verandert niets aan dit euvel.
Wij waren blij van de problemenstellers af te zijn, en zitten nu midden in de hersenloosheid der dagblad-cliché's.
Maar er is, na Ibsen en naast Pirandello, nog altijd Shaw, die na zijn goedbedoelde vergissing omtrent Jeanne d'Arc, die een modesucces van enkele jaren kon worden, uit deze voor hem wel zeer hooge sferen, dieper dan ooit is teruggevallen in zijn actueele geestigheden, waaraan hij met alle geweld nog de bekoring van het paradoxale tracht te geven, ofschoon de frischheid van zijn jeugdwerken er allang af is.
Shaw heeft veel geleerd in de destijds nieuwe school der Engelsche journalistiek. Zijn voornaamste succes dankt hij aan den stelregel: zeg altijd het omgekeerde van wat het publiek verwacht. Hij is een buitengewoon man, omdat hij dit verfrisschende kinderspel tot op hoogen leeftijd heeft weten vol te houden. Maar misschien niet zoo veel buitengewoner dan zijn talrijke grijze landgenooten met steenrooden blos, die nog altijd den golfstok hanteeren.
Zijn ‘Applecart’, dat het Hofstadtooneel, in navolging van Berlijn, als ‘De Keizer van Amerika’ speelt, is weer een en al actualiteit. Terwijl iedereen den mond vol heeft van democratie, maar in zijn hart naar nieuwe heeren hunkert, begint de salon-socialist Shaw met de verlichte monarchie te coquetteeren, en men voelt voortdurend,
| |
| |
dat een verlicht despotisme hem nog liever zou zijn. Het lijkt mij niet zoo erg moedig op het oogenblik het parlementarisme te bespotten (in Engeland wel te verstaan), maar bij ons kan een dergelijk stuk veel nut stichten. De Nederlandsche opvoering, met een goede creatie van Cor van der Lugt als monarch, wint door die conjunctuur. Het stuk is echter, op zich zelf beschouwd, meer handigheid van een journalist, dan artistieke daad. Hasenclever, die in zijn ‘Napoleon greift ein’, dat de Amsterdamsche studenten onder regie van Hooykaas opvoerden, een dergelijk thema behandelt, toont heel wat mer fantasie, als hij zijn Napoleon uit het panopticum haalt en, na een Volkenbondsvergadering en een boudoir-scène in een krankzinnigengesticht doet belanden, terwijl Shaw twee lange bedrijven niets dan conferenties geeft, met daartusschen óók een boudoirscène, maar meer als verplichte, en niet bijster vroolijke, note gaie, dan voor eigen genoegen.
Een Volkenbondscommissie moet maar eens uitmaken, waarom er tegenwoordig geen behoorlijke en zelfs geen echt-onbehoorlijke, laat staan bekoorlijke vrouwenrollen meer zijn. Hoe vervelend het wordt deze kermis zonder ijdelheid! Zullen wij te gast gaan bij het pirandelleske slangenmensch, bij den shaviaan, die alleen nog maar op zijn eigen hoofd-van-jut slaat? Of blijven staan bij het Verkadeskoekhappen in de gemeente tent? Dat kost niets.
CHR. DE GRAAFF.
| |
Muziek
Terwijl er zulk een kennelijke malaise in het Nederlandsche concertleven heerscht - want in grootere steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht schijnt het al niet veel beter te gaan dan in Amsterdam - doen zich plotseling van die eigenaardige verschijnselen voor, die veel hebben van de wellust-hallucinaties welke hongerlijders krijgen, even voordat zij doodgaan.
Zoo kan men geheel op het einde van 't seizoen, terwijl de avonden zwoel zijn en tot wandelen lokken, en terwijl de café-terrassen weer langzamerhand bevolkt worden, meemaken, dat een Beethoven-cyclus van een vijftal avonden stampvolle en meer-dan-uitverkochte zalen trekt. Mengelberg dirigeert alle negen symphonieën voor de zooveelste keer, en Amsterdam loopt storm.
Het is niet moeilijk hieruit conclusies te trekken. Wie door het volk geëerd wil worden, geeft brood en spelen; wanneer men het publiek
| |
| |
maar geeft wat het verlangt, dan komt het heusch wel opdagen. Alleen: de vox populi is de vox dei niet; dit volk dient hem met de lippen, maar niet met het hart; het dient ook de muzen niet met het hart.
Maar zou het snobisme alleen zijn? Ook dat niet. Wanneer men nagaat welke concerten nog publiek trekken, dan zijn het juist die, waaraan het volk op de een of andere wijze nog actief deel heeft. Bijvoorbeeld mannenkoren, oratorium-vereenigingen, harmonie-concerten, en echte volksconcerten, waar 't niet gek staat als men in een boezeroen voor twee kwartjes op de eerste rij zit.
Het steekt niet in de entreeprijzen, o neen; de meeste kamermuziekconcerten zijn met een minimum van connecties voor evenveel geld toegankelijk; maar het zit hem in een atmosfeer van democratie. Een atmosfeer om de concerten, om de uitvoerenden, om de gespeelde muziek. De avonden van de Beethoven-cyclus zijn voorbeeldig in dit opzicht, en het is een lust te zien hoe de nieuwe acht-urenbourgeoisie het roode pluche van zijn gezeten voorganger usurpeert. Wie handig genoeg is om het beeld van een dezer concerten te bestendigen, levert het nageslacht een hoogst interessant document. Het is onze arbeidersbezetting van het Kremlin; echt hollandsch: zindelijk, geregeld, zonder schreeuwen en dringen. Het gaat alles bijna ongemerkt in deze nette natie, en wie het durft opmerken heet een nijdas.
* * *
Belangwekkende gebeurtenissen vallen niet te noemen, of het zou moeten zijn de komst van het Hampton-Negerkoor, dat nu eens geen ruige en primitieve volkskunst gebracht heeft, maar eenige staaltjes van de jonge muziekcultuur van een Neger-universiteit.
Het was hoopvol voor sommigen, en teleurstellend voor anderen, Maar op slot van zaken zijn allen die grasduinen in folklore en zwijmelen bij de heerlijke naïeve negerkunst, de eersten om genoegen te nemen met de sociale achteruitzetting der zwarten, met hun kunstmatige dominatie door withuidige Amerikanen. Zoodat de negers van hun kant volkomen gelijk hebben geen rekening te houden met zulke vereerders.
Ook de neger heeft recht in dezen materialistischen tijd evenals zijn superieure blanke voorganger te denken: dat het niets geeft wanneer een schoone volkskunst verspeeld wordt terwille van betere huizen en wat men noemt ‘een menschwaardig’ bestaan.
Sinds wanneer is groote kunst ‘menschwaardig’?
LOU LICHTVELD.
| |
| |
| |
Poezie
D.A.M. Binnendijk. - Het Andere Land. Halbo C. Kool. - De Tooverformule.
Uitg.: Hijman, Stenfert Kroese en v.d. Sande. - Arnhem. - 1930.
De verzen van Binnendijk zijn telkens zwakker dan die van den dichter, waaraan zij eventjes doen denken: nu eens Leopold, dan Slauerhoff en dikwijls Rilke. Zij probeeren om verzen van D.A.M. Binnendijk te worden, maar aarzelen daarbij, en schijnen zelf den voorkeur te geven aan oorspronkelijker dichters. Zij hebben gelijk.
De verzen van Halbo C. Kool roepen soms hulpeloos om Marsman's bijstand, maar weten die weer tijdig te versmaden. Zij kunnen wel eens wat stuntelig zijn, doch ze zijn niet epigoonsch. ‘De ziel’ is zelfs een goed gedicht.
Overigens zijn beide bundeltjes dun en staan en er alleen maar héél korte gedichten in. Misschien dat de stem van deze dichters verder gaat dragen, als zij op langer adem zullen komen.
A.v.D. |
|