| |
| |
| |
Hagel
‘Wee u, gij huichelaars.’
- Zeker is, dat in ongeveer alle fabrieken - 'n heerlijke uitzondering buiten beschouwing gelaten - de toestand zóó is, dat het kind van 14 jaar, dat er heen gaat minstens voor 'n tijd bedorven wordt, Het is practisch onmogelijk zonder speciale genade en heel bijzondere hulp de onschuld op de fabriek te bewaren. -
(Uit de conclusie der ‘Dux’ enquête. Maart 1930.)
.... daar telt de eerbaarheid van Uw vrouwen, verloofden en dochters niet!
(Uit de 1001-artikelen over Rusland.)
Met 'n ware wellust en haast heilig vuur wordt de copie-bron: Rusland aangeboord. Hoe meer hemeltergende daden daar - hoe meer 't hier 'n christelijke samenleving lijkt.
Protestvergaderingen: veel woorden en 'n motie - maar vooral géén gewetensonderzoek.
Jammer dat die ‘Dux’ enquête over de moreele toestanden op de fabrieken in het Zuiden juist nu moest verschijnen (met de bestrijders van Mr. Kropman zijn we het eens dat 't Noorden niet beter is - slechter - ja? maar 't Zuiden heeft meer katholieke werkgevers en ‘noblesse oblige’.)
Nu scheen de zedelijkheid hier in al dat russisch licht juist zoo te bloeien! Maar die ontactische enquête.
We kunnen kiezen: Uw vrouw of jouw meisje, of die van de duizenden gewone menschen op z'n rusrisch of kapitalistisch naar de ‘bliksem’ te laten gaan - de sovjet of ons eigen fabriek. In beide gevallen wordt resultaat gegarandeerd. De sovjet erkent dat de moreele ondergang beoogd werd - de fabrikant hier geeft de zedelijke ellende toe op het beetje loon en de tuberkulose. - Rusland moet door agressieve methode veel heiligen voortgebracht hebben - de methode der christelijke landen is beschaafder, geraffineerder en daarom: alleen afvalligen hier!
De fabrikant schrijft machines af en God de meisjeszielen - 't dividend stijgt maar van 't standpunt van God de Vader uit werken we met verlies. Coty had toch wel gelijk: ‘het kapitalisme is immers niets dan een
| |
| |
tooverformule om de massa te biologeeren’ - en dat is ook 'n katholiek! en zijn zij dan de bewakers van hun broeders? God beware ons, ze zijn directeur,
K.G.
| |
De burgers en de sociale hervormingen.
In ‘der Gral’, Januari-aflevering schrijft P. Friedrich Muckermann S.J. een opstel over de bekende kommunist Max Hoelz. De volgende passages verdienen de aandacht: niet alleen de heer Coty blijkt 't jaar 1918 volkomen vergeten te zijn! - Sedert den oorlog beleefden we bij de ‘betere klassen’ een mentale omkeer. Er was een tijd dat men overal het woord ‘gemeenschap’ kende. Men luisterde naar de noodkreten, die in alle stegen weerklonken. Maar dit blad werd omgeslagen, Hoe meer 't gevaar van een revolutie voorbij scheen - hoe meer de sociale belangstelling daalde! Nu moet men niet beweren dat 't naoorlogsche Duitschland in zijn wetgeving oneindig veel meer deed om de ellende te lenigen dan 't Duitschland van vóór 1914. Zeer zeker is dat waar - maar tenslotte beteekenen deze sociale wetten meer 'n uitbreiding der Staatszorg dan een omkeer der overtuiging.
Integendeel, want juist daardoor meenden velen nu van ieder persoonlijk offer ontslagen te zijn, omdat de sociale wetgeving werkelijk voorbeeldig leek en iedere nood scheen te lenigen. Nu hebben we dus zoo'n sociale wetgeving en verder ontelbare verzekeringen, jeugd-voorzorg, en alles wat de fantasie zich slechts droomen kon.
Ontzettende sommen werden daaraan besteed en toch - het kommunisme groeit!! 't Groeit omdat de christelijke naastenliefde niet door millioenen en milliarden te vervangen is. Het stijgt omdat de liefde uitgeschakeld werd.
De nieuwe lente waarvan de russiche dichters zongen, de lente die de opbloei van het gemeenschapsgevoel moest brengen, de nieuwe lente waarin 'n bevrijde menschheid nieuwe warmte ingestort moest worden, 'n lente die in den naam des H. Geestes het aanschijn der aarde had moeten vernieuwen - die lente is niet gekomen.
Maar 'n nieuwe kastegeest kwam op - 'n zich onttrekken aan ieder meevoelen met de armeren door de beter gesitueerden, 'n doctrinairisme dat iedere actie stuk-redeneert, 'n mechanisme dat de liefde-zelf wegorganiseert - concentreering, rationaliseering en daarbij 'n nieuw aanwassen van de kommunistische vloed. Men zie maar eens hoe het grootste deel der burgerpers het kommunistische probleem behandelt. Ieder akelig nieuwtje over Rusland is welkom. Iedere zweepslag naar dit proletariaat wordt met genoegen gegeven en toegejuicht. Maar men zorgt er wel voor zich de eigen schuld niet te herinneren. Men verzuimt de werkelijke omstandigheden waarop 'n nieuw kommunisme volgen moest te belichten, ook wanneer men de tegenwoordige al met wortel en tak uitgeroeid had.
Zinloos is het echter op de arbei- | |
| |
ders af te geven, wanneer zij slechts hun conclusies trekken uit hetgeen ze zien - uit hetgeen ze voortdurend voort zien vloeien uit de levensbeschouwing van die der overzijde!
Waar is tenslotte de corruptie grooter - bij de kommunisten of bij de burgers? Wat lezen de bevoorrechte klassen tegenwoordig, welke theaters vormen hun amusement, welke illustraties vinden zij onontbeerlijk, welke vermaken jagen ze na, welke idealen leven in hun hart?
'n Anti-bolsjewistische actie, zonder om te zien naar de bij de betere klassen schuilende oorzaken van het kommunisme - dat is 'n zinloos pogen. Zooals het omgekeerd zelfbedrog is te meenen dat alleen door de omkeer van de heerschende en in werkelijkheid de diktatuur uitoefende klassen ooit iets ten goede der onderdrukten geschied zou zijn. -
| |
Brief van een onderwijzer
‘Zoo zijn er....’
(Alexander Verhuel).
Anton van Duinkerken ontving den volgenden brief:
Oost-Wetering, 14 April 1930.
Weledele Heer!
Naar aanleiding van de radio-lezing, door U op Palmzondag j.l. gehouden, acht ik mij, ter verdediging van de door U zoo gelaakte paedagogiek, genoodzaakt, U hierop van antwoord te dienen.
U en met U de schrijver B. Verhoeven, die zich ook wel, naar ik verneem, aan de dichtkunst vergrijpt, vinden het vreeselijk, dat de heer G. Gezelle, eenige jaren van het onderwijs in de dichtkunst was gebannen - ik niet!
Mijns inziens was de heer Gezelle geheel op den verkeerden weg met zijn onderwijs.
Wanneer U onze uitnemende Lager Onderwijs Wet naslaat, waarvan ik U de lezing warm kan aanbevelen, om U een gedegen inzicht te verschaffen op hetgeen onderwijs waarlijk moet zijn, dan zult U bemerken, dat artikel 2 van die Wet wel voorschrijft onderwijs in: a. lezen, b. schrijven, c. rekenen, d. Nederlandsche taal, e. Vaderlandsche geschiedenis enz. enz., maar niet in poëzie, een geheel nutteloos iets, al wil ik er, meegaande met den tijd, een korte spanne met mijne leerlingen aan besteden, edoch dan echte poëzie. U ziet, ik ben dus niet eenzijdig. Maar nu de heer Gezelle zijn onderricht in nieuwe banen wilde leiden, - o! verfoeilijke nieuwlichterij! - was het van zijn Overheid zeer goed gezien, hieraan onmiddellijk paal en perk te stellen.
Dergelijke m.i. onbeduidende versjes, al zijn er wel enkele aardige bij, kan men niet gelijk stellen met ware dichtkunst, zooals deze door de Noord-Nederlandsche dichters uit een vorig - ik cursiveer vorig - tijdperk werd voortgebracht.
U laakt de, zoo U het noemde, met eene profanatie van waarlijke kunst, ‘domineespoëzie’, maar ik kan dit met evenveel recht doen, de zoogenaamde ‘kunst’ van B. Verhoeven,
| |
| |
G. Wijdeveld, Dr. A.N. Donker(sloot), J. Engelman e.a.
Maar met meer recht!
U geeft blijk, houdt mij zulks ten goede, geen kenner van de voortreffelijke poëzie uit het achter ons liggend (helaas!) tijdperk te zijn.
Vindt U het niet prachtig zoo dominee P.A. de Génestet, reeds op 12-jarigen leeftijd dichtte:
| |
‘In het album van Mej.......’
De bloem van 't reinst geluk moog' immer voor u bloeijen,
De orkaan, de Noordewind buig zelfs haar stengel niet
Zij moog voor u op aard steeds schoon en welig groeijen
Zoolang gij 't heerlijk schoon van Gods natuur geniet,
Niet minder gevoel en poëzie vinden wij in een vers, door hem, op den verjaardag eener andere vriendin gemaakt, toen hij dertien jaren en drie maanden oud was:
‘Ontvang nu mijn groeten, o! heerlijke dag
O dag, dien 'k zag rijzen met vrolijken lach,
Ontvang nu den toon van 't verheugde gemoed!
Hoor, hoor ook den wensch in mijn boezem gevoed!
Welk een diep gevoel, hoeveel waarheid ligt er in die regels.
Ook blijkt mij, dat gij de schoone ‘Immortellen op het graf onzer dierbaren, ten krans gevlochten door J.J.L. ten Kate’ niet kent:
In vrede was uw laatste strijd
Waarmêe ge zonde en dood ontzweefdet:
Gij zijt gestorven éér gij leefdet
Gij leeft nu gij gestorven zijt!
Zoo is U ook vreemd de berijming van het Boek Job, door dominee ten Kate:
Laat mij althans mijn boezem luchten
't Is al de troost, die ik begeer,
Och! hoort mijn spreken! duldt mijn zuchten!
Daarna - begeert ge 't - hoont mij wêer!
Nu schrijf ik nog geen eens over den roemvollen dichter Ds. N. Beets.
Welk een voortreffelijke ware poëzie heeft hij geschreven! O! welk een gevoelvol mensch is dit geweest! Waarlijk dit is poëzie!
Ik ben Hoofd der Bijzondere School te Oost-Wetering, waaraan ik nu bijkans 40 jaren verbonden ben, zoodat mijne oud-leerlingen nu reeds plannen maken in 't geheim, mij dien dag, die mij later onvergetelijk zal zijn, te huldigen. Secretaris-penningmeester van dit comité is: de heer J. van Dalen, onderwijzer aan mijne school, wonende te Oost-Wetering, Dorpstraat E 15.
De heer van Dalen is mij - ik moge dit opmerken - ook wat zijn onderwijsrichting betreft, zeer sympathiek. Hij voelt, evenals ik, wat ware poëzie is, doch kan ik dit voorwaar niet van iederen onderwijzer zeggen. Met eenen anderen mij ondergeschik- | |
| |
ten leerkracht heb ik vóór de heer van Dalen aan mijn school was verbonden, over dit onderwerp reeds eene hoogloopende woordenwisseling gehad; ook deze leer-‘kracht’ wilde den kinderen, die door de ouders aan mijne paedagogische zorgen waren toevertrouwd, op dezelfde wijze als de heer G. Gezelle ‘poëzie’ bijbrengen.
Toen hij, op mijne herhaalde waarschuwing, daarmede voortging, heb ik mij hierover beklaagd bij den Heer Voorzitter van het Schoolbestuur, den Weledelen Heer H. Bolderik, Wethouder en landbouwer te dezer plaatse, die ook mijne meening deelachtig is. Deze Heer heeft daarop den bedoelden onderwijzer berispt, hetgeen tengevolge had, dat laatstgenoemde naar elders is vertrokken.
Werkelijk, het onderwijs heeft goede paedagogen van noode, die den kinderen bijbrengen wat zij in het leven moeten weten, ook een weinig poëzie, maar dan de ware dichtkunst en niet wat velen daaronder rangschikken. Hopende U eenen beteren kijk op dit, voor U als journalist, vreemde onderwerp te hebben gegeven, verklaar ik mij, wat uwe radio-lezing betreft, wel te kunnen vereenigen met uwe meening, dat ‘critiek opbouwend moet zijn’ en
verblijf ik
Hoogachtend,
Uw dienstvaardige,
A.J.J. PRINSEN Gzn.
H.d.S.
| |
De onbekende jongere.
Wij ontvingen het volgende schrijven van den heer J. de Winter Jr., dat karakteristiek is voor de mentaliteit der ‘onbekende’ jongeren, u weet wel:
Boschtrecht, April 1930.
Mijnheer de Redacteur!
Als Katholiek ‘jongere’ voel ik mij verplicht, mij te verzetten tegen de politieke strooming, welke uitgaat van de Heeren Jan Engelman en Albert Kuyle, of beter gezegd, van ‘de Gemeenschap’.
Dat ik tot oordeelen bevoegd ben, moge U blijken uit mijn auto-biografie.
Ik ben 25 jaar, vrij van militairen dienst, wegens een eenigszins smalle borst, tamelijk flink van postuur, verloofd met de dochter van een kruidenier; laatstgenoemde evenals ik, lid van ‘Geloof en Wetenschap’. Bovendien: ik ben ambtenaar. Administratief ambtenaar 1e klas bij den Gemeentelijken Dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon te Boschtrecht, welke dienst eertijds Burgerlijk Armbestuur heette.
Deze naamsverandering is eerst sedert eenige jaren ingevoerd, m.i. geheel ten onrechte, want voor menschen, die bij ons om onderstand aankloppen, vind ik ‘arm’ niet vernederend.
Dat ik dan ook goed weet, wat er onder het Nederlandsche volk leeft en de nooden ken, blijkt uit het feit, dat ik jaarlijks pl.m. 1500 gezinnen administratief behandel.
Ten slotte vermeld ik nog, dat ik
| |
| |
's avonds een cursus in boekhouden volg en lid ben der R.K. Kiesvereeniging hier ter stede.
Nu ik U genoeg over mijzelf heb ingelicht, kan ik verder gaan, met mijn critiek op het program Engelman-Kuyle.
Beiden beweren: ‘de jongeren zijn ontevreden over de politieke voormannen.’
Niet waar!
Ik ben zéér tevreden en met mij, gewis, duizenden jongeren van mijn slag.
‘Ruys’ zou het niet weten?
Als men Jhr. èn Mr. èn Dr. is? Bovendien nog oud-Commissaris der Koningin en ex-Minister??
Och kom, heeren!
Van een ander past het mij, als goed Katholiek, niet iets te zeggen; het is dan ook ongehoord van dien Wijdeveld een aanmerking te maken.
Zoolang die Wijdeveld zèlf sigaren rookt en glazen wijn drinkt, mist hij het recht op anderen een aanmerking te maken. U noemt dat ‘concreet’ - ik ongepast!
Mocht Wijdeveld echter lid zijn van ‘Sobriëtas’, dan neem ik deze woorden terug.
Voorts zegt de heer Engelman, dat ‘de persoon van Mgr. Nolens voor zijn aanhang iets werd als een legende.’
Ook niet waar!
Integendeel, nu noem ik zulks ‘concreet’. Ik heb zèlf - toen ik verleden-jaar-zomer, een dagje met mijn verloofde en haar moeder in den Haag en Scheveningen was, Mgr. op de boulevard zien loopen; mijn verloofde zei toen nog: ‘Jan! Jan! neem je hoed af, daar gaat Mgr. Nolens!!’
Wat de Heer Kuyle beweert over het groot-bedrijf, raakt mij niet.
Laat ieder in zijn eigen milieu blijven en voor zichzelf opkomen, ik ben ambtenaar en daarmee basta!
Neen, jongeren als ik, scharen zich niet achter Jan Engelman en Albert Kuyle; wij blijven rustig thuis, verrichten ons dagelijksch werk, bezoeken avondcursussen in boekhouden, vergaderingen der R.K. Kiesvereeniging, lezingen van ‘G. en W.’ en - gaan naar bed.
Mijnheer de Redacteur,
ik dank U voor de plaatsruimte.
Uw d.d.
J. DE WINTER Jr.
|
|