De Gemeenschap. Jaargang 6(1930)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Gabriël Smit Laatste dagen Mijn smalle handen tasten zoo wit, zoo broos, over den grijzen einder dezer late dagen naar het vermoeide hart, dat in de zwarte vlagen vervreemdde, los sloeg, en zich een toevlucht koos achter de uiterste grenzen van dit stortend duister, o hart, dat ik al dwalend heb verlaten, blindelings verstooten, maar dat, alleen gelaten, onhoorbaar zingen bleef in een vergeefschen luister - zie hoe ik nu - het jaar gaat over, de laatste dagen, langer nog, verdolen uit den tijd - achter de angst der wanden smeek uw eenzaamheid, mijn oogen sluit, bevreesd voor uw vergeten toover. want over nog nabije dingen trekt een trage mist, weenend en laag, een doodelijk vermoeien; is dit het hoopvol zaad, dat uit zou bloeien tot bloesems, waarvan ik de namen niet meer wist? is dit dan al wat restte van het sterke lied, dat in den aanvang iederen dag doorstraalde? - o handen, die in alles, alles faalden, ruk weg mijn lijf uit het vervloekt gebied van deze laatste dagen en vergrauwden tijd, waarin der dingen aanklacht zóó verbeten is, en breng het hart, dat nog, nòg niet vergeten is, terug in de kracht van zijn vermetelheid. Vorige Volgende