De Gemeenschap. Jaargang 6(1930)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] M. Mok kwatrijnen Geen meening heb ik en niets houdt mij vast, mijzelf vertrouw ik niet en op den tast ga ik de uren door - er is geen weten, geen aflaten; de wereld is een last. De woorden loopen toonloos uit mijn mond, de uren gaan den etmaal altijd rond, er wordt geleefd, gestreden en gestorven; geen die hierin een richt- en steunpunt vond. Dit hart wordt door de dagen murw geslagen, de duisternis ziet aan met stomme vragen. Waar is de stem van God die tot mij roept, als ik hem vind, hoe zal ik hem verdragen? Het is geen verdienste om woorden te wijden aan menschen en het leven dat zij leiden. Gods stomheid houdt de wereld in verband, zwijgen gaat in en spreken gaat terzijde. Groot drijft de hemel boven deze landen, hoe konden harten hieronder verzanden? Breed als de zee breekt uit het hart de koorts, de wereld aan te drukken met de handen. Schoon bloeien, mensch en aard gaan open, het verzoete, het overstelpte loopen, en zwaarder, zwaarder tot de nacht begint moet het begaan, maar er valt niet te hopen. [pagina 55] [p. 55] De troostelooze open hemelzee, het uitgesprongen bloeisel van de aarde, is het verlustiging of strijd of vree? Die het goed weten zijn niet de bezwaarden. Volksbuurten smijten de geluiden uit, er wordt geen leefdrift in zijn loop gestuit, er wordt geaasd, gebeten en gekorven, en niets vindt rust voordat het deksel sluit. Goede momenten en rumoerig zwerven, om leegte na leegte te verwerven, geheimen die de wereld in zich draagt, verraadseld leven, somberdonker sterven. Stil zijn en niets willen zeggen, de uren die aanschrijden en zich leggen, alles in tijd, in vlakte en tot dood, de wereld is te meesterloos, te groot. Vorige Volgende