Mien Proost
De joyeuze entree van Mejuffrouw Mien Proost in de bloeiende tuin der Nederlandsche letteren heeft hier en daar de vogels in de struiken aan 't kweelen gezet.
Wij bieden onze lezers een tweetal poetische ontboezemingen aan, welke wij zochten uit een klein stapeltje ter dezer gelegenheid ontvangen verzen.
Aan Henri Borel
Meneer, U beduimelt mijn dochter!
Mijn neef, die ‘het Vaderland’ leest
- Miens erfoom nog wel, en hij mocht 'er
zoo graag! - is juist bij mij geweest.
‘Nicht’, zei hij, ‘ik dacht dat Mien kuisch was;
Wat heb ik mij daarin vergist!
Ik las (goed dat tante niet thuis was)
't Rapport van een Haagsch specialist.
Borel, die de zwoelige zieltjes
Der zusjes zoo door en door kent,
Heeft uitgemaakt, dat 't met Mientje,
D'er kuischheid bedroefd is gesteld.’
- Meneer, al dicht Mien niet hoogdravend,
Voor mij is 't, als moeder, een troost,
Dat ze zelf zegt: ‘Ik bleef ongehavend’.