| |
| |
| |
Th. Schlichting:
Studenten-Idealen
Een Noord-Amerikaansch republikein sprak tot een democraat: ‘Weet je wel, dat jullie leider een verdomde ploert is?’ De democraat antwoordde: ‘Ja, dat weet ik, maar hij is onze verdomde ploert!’
Zulk een sterke esprit de corps zoekt men tevergeefs bij de R.K. Studenten; bij hen geen opgaan in gesloten gelederen, maar wel een groote neiging om zich te verdeelen en te verstrooien. Verdeeling in standen en kliekjes.
Mopperend, zuchtend en handenwringend bezweren de voormannen den grooten troep, toch te volgen: maar niets daarvan. De studenten blijven leuk en afzijdig, op den afstand, die de kritische houding vergt. Vooral, wanneer het er om gaat, idealen te bereiken. De voorredens, die de hoofdredacteuren der R.K. Annuaria schrijven, zijn uitingen van doffe berusting na al de moeite, om eenige bijdragen binnen te krijgen.
Zijn die studenten dan zulke slampampers? Dat juist niet; ik meende zelfs op den laatsten Roomschen Studentendag, dat zij er sedert mijn tijd in verschillende dingen op vooruitgegaan waren; maar er is geen onderling ideaal, dat hen vormt en hen samenbindt. De meesten begrijpen eigenlijk niet, waarom die enkelen zich zoo druk maken, en heel vaak denkt men, dat de ijveraars slechts huichelachtige strebers zijn.
Het is niet voor tegenspraak vatbaar, dat een gemeenschappelijk ideaal de scherpste prikkel voor daden en collectieve daden is. Nu zijn er op het eerste gezicht twee soorten en wel: persoonlijkheidsidealen en concrete idealen. De gentleman is het persoonlijkheidsideaal van den Engelschman, de Pruisische officier tot voor korten tijd dat van den Duitscher, de pionier-ondernemer dat van menig Amerikaan.
De Hollander heeft zoo iets niet, of het moest zijn het ideaal van den achttiendeneeuwschen regent; maar de katholieke Hollander heeft dat gelukkig niet, of in zeer geringe mate. Beneden den Moerdijk mag het anders zijn.
| |
| |
Wij hebben in den laatsten tijd twee ideaalmenschen gehad, n.l. Alberdingk Thijm en Schaepman; geen van beiden is nagevolgd. Ik bedoel niet, dat zij vlekkeloos waren - dat zou trouwens in het protestante Holland persoonsvereering genoemd worden - maar dat zij bepaalde afgewerkte typen waren, die met veel recht den Nederlanders als navolgenswaardig voorbeeld konden worden voorgesteld. Maar zij staan den meesten van ons niet meer helder voor oogen, wat ook wel aan de ouderwetsche schrijftrant van Thijm, en aan de groote uitbundigheid van Schaepman te wijten is.
Wij zijn niet zoo rijk aan typen als Frankrijk; indien men althans de Histoire du sentiment religieux van Brémond leest, wordt het duidelijk, dat er een groot aantal (Christelijke) persoonlijkheidsidealen bestaan, die in Holland geen vorm hebben aangenomen. Wij zouden dus nog verder terug moeten grijpen (het boek van Brémond begint bij het Humanisme dévot) tot de moderne devotie in onze vijftiende eeuw, en inderdaad vertoont Heemvaart daarvan eenige trekken, maar, geloof ik, zonder het sociale element.
Het riddersideaal ligt geheel achter ons en is door het protestantisme totaal uitgeroeid.
In dit opzicht is er dus niet veel te bereiken, d.w.z. men moet aan de toekomst overlaten, wat bewust en onbewust, wat volgens geleerde leer en ongeleerde traditie later het persoonlijkheidsideaal van den katholieken student zal worden.
Er zijn echter andere idealen, die misschien nog noodzakelijker zijn, en dat zijn de concrete idealen. Een concreet ideaal is b.v. de vrijmaking van Vlaanderen, het Fransche koningschap voor de royalisten, de aansluiting bij Duitschland voor de Oostenrijkers.
Het is noodig, hier even theoretisch uit te weiden. De vraag is, wat een mensch spoediger en beter tot de perfectie voert: een persoonlijkheidsideaal of een concreet ideaal, het richtsnoer ‘wees een volmaakt gentleman’ of ‘zorg voor de suprematie van Engeland’ en wat een betere raadgeving is ‘wees een navolger van Christus’ of ‘zorg voor den bloei der Kerk’.
| |
| |
Wanneer men even nadenkt, blijken beide soorten van idealen noodig te zijn, en waarschijnlijk de vorming van de persoonlijkheid meer voor activisten en een concreet levenswerk voor contemplatieve geesten. In 't algemeen klagen wij over het gemis aan persoonlijkheidscultuur bij onze politici, en over gemis aan een concreet en collectief ideaal bij de studenten.
Er is ook aan niets te bemerken dat de R.K. Studentenbeweging een vaster koers en een sneller vaart gekregen heeft in Nijmegen. Integendeel zijn er een aantal lieden, die het tegenovergestelde meenen te kunnen waarnemen.
Wanneer men nu over een doel, en een beweging spreekt, en tracht zich in vergelijkingen uit te drukken, dan doet de naam Heemvaart zeer eigenaardig aan. Mij dunkt die naam zou kunnen beteekenen, dat de volgelingen van deze richting de hoop hebben opgegeven een bepaald doel te bereiken, en dus maar weer naar huis gaan. Het is werkelijk een tegenstelling met de klinkende namen Quickborn en Hochland. Ook hier weer het kalme en bezadigde van den in zich gekeerden, meditatieven Hollander. Zijn er dan geen concrete idealen aanwezig? Het eenige, dat ik ken, is de bekeering van Nederland, door Gerard Brom verkondigd. Maar het is nu eenmaal niet mogelijk, van alle studenten apostelen te maken, en bovendien mist dit ideaal te zeer het contact met een eenigszins duidelijk persoonlijkheidsideaal. Het duidt niet aan, hoe de apostel zijn moet. De leuze heeft geen groot gevolg gehad onder studenen, is te wijdsch geweest; ook al omdat het trachtte van iedereen een publiek man te maken, die aan den weg timmert. Ik geloof niet, dat dit ideaal zooals het toen geponeerd is, uit zijn eigen aard een centrum kon zijn, waartoe de verschillende activiteiten konden convergeeren. Het was ook te uitsluitend bovennatuurlijk.
In menig ander Europeesch land zijn de studenten rijker gezegend. Wij hebben slechts naar Vlaanderen te zien. In Engeland zijn Oxford en Cambridge nog steeds belangrijke karaktervormers, en de traditie spreekt daar sterk voor hun persoonlijkheidsideaal.
De Spanjaarden doen heftig aan politiek, evenals de Franschen.
| |
| |
In het begin van de negentiende eeuw zat er ook veel leven in de Duitsche studenten. Want men geloove niet, dat de geheele Duitsche burgerij toen romantisch en vrijheidslievend was; de kracht kwam uit de kern. Na de bevrijdingsoorlog werd aan de stad Hameln de keus gegeven tusschen twee regeeringsinstituten, en wel een universiteit of een gevangenis. Men koos de gevangenis. Tijden der romantiek! Frits Reuter werd immers nog om niets gevangen gezet. Maar thans is het daar anders. Men heeft daar immers Planwirtschaft.
Bonnefon geeft in zijn Histoire de l'Allemagne als het verschil tusschen den Duitschen en den Franschen student, ‘L'étudiant français critiqué et dispute, l'allemand chante et obéit’.
Ik geloof niet, dat wij in dat opzicht veel beter zijn dan de Duitschers. Ook wij zijn bang voor den prof., en deze is onfeilbaar. Een goed bezet college doet aan het spreekwoord denken, dat er veel makke schapen in een klein hokje gaan. Een Nederlandsch hoogleeraar deelde mij mede, dat zijn studenten geen vragen durfden stellen, en als reden opgaven, dat zij bang waren ‘zich bloot te geven’. Aan wie de schuld? Zeker voor een groot deel aan de hoogleeraren, maar minstens even zooveel aan de studenten. Een professor moge onfeilbaar en ongenaakbaar zijn, maar dat hij een verscheurend dier is, deze voorstelling kan toch slechts uit de lafheid van den student geboren worden.
Geen ongeluk zonder een geluk: wij hebben geen last van dit gebrek, het zit ons niet dwars, en wij voelen ons niet vernederd. Immers wij weten dat elk Nederlander uiterst vrijheidlievend is. Het feit, dat Alva ons kon ophangen en verbranden zoolang hij niet aan den tienden penning kwam, hebben wij gelukkig vergeten. Wij zijn dus uiterst vrijheidlievend en zullen ons nooit door een dictator laten ringelooren. De geest van onze jeugd staat hiervoor borg. Spuwen de jongens niet steeds in onze roeibooten, wanneer wij onder de brug doorgaan? Beter bewijs is toch wel niet mogelijk.
Wanneer men de Hollandsche vaderlandsliefde van dichtbij beziet, komen er allerlei eigenaardige trekken te voorschijn. Chesterton zeide eens dat een goed Fransch patriot voelde dat hij
| |
| |
zijn vaderland niet waardig was, in tegenstelling met een Engelschman, die minachtend op de wereld van over het water neerziet. Het schijnt mij dat menige Hollander een dergelijk soort vaderlandsliefde er op na houdt. En wel niet zoo, dat hij vindt dat men elkaar met de gebreken beminnen moet, maar zóó dat de Hollanders eigenlijk het uitverkoren volk is. (Hier denkt men aan de houding tegenover de volkeren in de kolonie; als van de Israëlieten tegenover de Amalekieten). Geen volk is degelijker, nuchterder, eenvoudiger, meer wars van flauwe kul; bij ons geen galons, geen bulderend generaal, geen dictator; de keizer van Duitschland, die ophakker, is maar naar ons toegevlucht; en wij waren de eenigen, die aan dien mallen oorlog niet meededen; en geen land staat moreel hooger dan wij, dat is zeker!
Maar hebben wij dan geen reden om trotsch te zijn? Zonder twijfel, maar wij zijn blind voor onze gebreken, omdat wij geneigd zijn een buitenlander lichtelijk-idioot te vinden. En onze nuchterheid is gedeeltelijk gebrek aan fantasie, en gedeeltelijk materialisme. In de wetenschap hebben wij groote mannen gehad, maar in de dingen, die fantasie vragen, niet. B.v. wel in de physologie, maar niet in de kliniek (en in de laatste eeuwen, wel in linguistiek, maar nauwelijks in romankunst, terwijl er toch wel beroemdheden in het kleine Denemarken en Noorwegen zijn), groot in de wiskunde, maar weinig in de muziekproductie.
Zouden wij materialistischer zijn dan anderen? Misschien niet, maar wij zijn zoo geneigd onze gebreken voor deugden aan te zien. Soms bekruipt mij de gedachte dat wij over de regentenperiode van de achttiende eeuw nog niet heen zijn. Welk een zelftevredenheid, en wat een dufheid. Hoe weinig heldhaftigheid, en wat een systematische verkettering van de wel heldhaftige mannen. Oliver Goldsmith dacht - in het midden van de achttiende eeuw - dat het door de welvaart kwam. Het is voor een enkele keer toch wel eens goed, zijn vinnige Iersche kritiek te hooren.
To men of other minds my fancy flies
Embosomed in the deep, where Holland lies.
| |
| |
Methinks her patient sons before me stand
Where the broad ocean leans against the land
And, sedulous to stop the coming tide
Lift the tall rampire's artificial pride.
Onward, methinks, and diligently slow
The firm connected bulwark seems to grow.
Spreeds out its long arms amidst the watery roar
Scoops out an empire and usurps the shore,
While the pent ocean, rising óer the pile
Sees an amphibious work beneath him smile
The slow caval, the yellow blossom'd vale
The willow tufted bank, the gliding sail,
The crowded mart, the cultivated plain,
A new creation rescued from his reign.
Thus; while around the wave subjected soil
Impels the native to repeated toil,
Industrious habits in each bosom reign
And industry begets a love of gain.
Hence all the goods from opulence that springs
With all those ills, superfluous treasure brings
Are here displayed. Their much lov'd wealth imparts
Convenience, plenty elegance and arts.
But view them closer, craft and fraud appear
Even liberty itself is bartered here.
At golds superior charms all freedom flies
Then eedy sell it, and the rich man buys;
A land of tyrants and a den of slaves
Her wretches seek dishonourable graves,
And calmly bent, to servitude conform,
Dull as their lakes, that slumber in the storm.
Tot ander slag van menschen vliegt mijn geest
Naar Holland, dat eerst water is geweest.
Ik zie haar zonen duldzaam voor mij staan
| |
| |
En aan hun land leunt breed de oceaan.
En vóór hen 't wassend tij verrassen mocht,
Verrijst de trots van 't kunstig dijkgewrocht.
Steeds hooger op, maar overleggend traag
Het bolwerk groeit, versterkt met steen en haag,
Spreidt d'armen uit recht door het golfgebrand
Graaft uit een rijk, en legt beslag op 't strand.
De zee besloten ziet over den dijk
Glimlachend liggen 't nieuw tweeslachtig rijk,
het geelbebloesemd veld, de trage sloot
Knotwilg'aan d'oever, 't glijden van een boot
De drukke markt, het welbebouwde veld
Een nieuwe aard, verlost uit zijn geweld.
Wijl dus de grond, bepolderd en bemaald
Den landsman dwingt tot arbeid steeds herhaald
Groeit er een ijver en een lust in 't werk
Maar met de werklust: winzucht even sterk.
Dus al de goederen van den overvloed
En d'euvlen mee, die rijkdom wassen doet,
Zijn hier present. Hun lieve geld bereidt
Kunst, overvloed, gemak en sierlijkheid.
Maar zie eens scherp, waar list en sluwheid schuilt.
De vrijheid zelve wordt hier ingeruild.
Betooverd door het goud, de vrijheid vliedt
De rijkaard koopt, wat d'arm' te koop aanbiedt.
Land van tyrannen en een slavenheir
de wrakken zoeken graven zonder eer
bukken zich kalm, in slavernij bewust
Sloom als hun meren, door geen storm ontrust.
De geest, die uit deze regelen spreekt, is of was tot voor korten tijd de geest van de studentencorpora. Of men in Nijmegen verstandig doet, dezen geest te willen voortzetten, dat heeft menigeen zich reeds afgevraagd. Nu meene men niet, dat die geest uit den tijd is, in 't geheel niet. Want deze tijd is plutocratischer dan
| |
| |
welke ooit. Maar zeker kan men daarmee geen bloeiende katholieke Universiteit maken.
Van de zuivere democratische en katholieke gedachte, dat iedereen mede verantwoordelijk is voor den loop der dingen, voor al wat er gebeurt in zijn vriendenkring, zijn familie, zijn Universis teit, zijn stad en zijn vaderland, is maar zelden een spoor te bekennen. De politieke onderwerpen worden zelfs verafschuwd. Men leze daartoe de opsommingen van de onderwerpen, waarover in de R.K. Studentenvereenigingen en debatingclubs is gesproken. Actueele onderwerpen, die uit hun aard appelleeren aan het katholiek, politiek geweten, en aan de beschavende werkzaams heden der studenten, zijn zeldzaam. Het beste wat er gedaan wordt is meestal slechts een beroep op het goed gebruik van hun vrijen tijd.
Dat zou wel anders kunnen zijn. Wanneer de Nederlander zijn land doorwandelt en een oog heeft voor de schoonheid van het land en het water, voor de lieflijke zekerheid der duinen, en het aanlokkelijke vergezicht van daar, wanneer hij zijn verbeelding kan laten meegaan met de luchtig zwevend Hollandsche wolken, en de torenspitsen der dorpen voor hem een wijding van het land beteekenen, dan moet de man toch wel in zijn edelste deelen bedorven zijn, als hij niet vroolijk zweert, te helpen om Holland het beste en mooiste land ter wereld te maken. Dit fraaie plekje, in blauw en groen heeft God ons gegeven om er geboren te worden, te leven, te, beminnen en te sterven. Dit is een erfenis, die wij verbeterd aan onze zonen moeten overgeven.
Ik weet niet, wat het is, dat hier ontbreekt. Zou het mogelijk zijn, een krachtige cultuur te hebben zonder verantwoordelijkheidsgevoel, zonder esprit civique? Is een volk, dat voor de grootheid van zijn land, laten we zeggen, voor de beoefening van rechtvaardigheid en schoonheid in zijn land, eigenlijk niet in beweging kan komen, is zulk een volk niet lam en kreupel?
Het is waar, dat de katholieken eenige eeuwen lang door de rijkaards en de dominées, als tweede soort burgers werden beschouwd. Maar moet men van een katholiek niet meer eischen
| |
| |
dan van een ander, niet in het geldmaken, maar in het rechtsleven en de cultuurarbeid?
Het wil mij soms voorkomen, dat het gemis van zulk een esprit civique het groote gebrek der R.K. Studentenbeweging is; dat er een overvloed is in Holland aan uitmiddelpuntige idealen, maar dat noodig is een gemeenschappelijk ideaal, waardoor alle werkzaamheden van zelf in het rechte spoor komen, en tot het einddoel geleid worden. |
|