doen, of ik geloof, dat de Twaalf Artikelen verstandiger literatuur zijn, dan de afleveringen van ‘De Stem’ of van ‘Mannenadel en Vrouweneer’. Vooral de gemeenschap der heiligen en de verrijzenis des vleesches zijn mij bijzonder sympathiek. Temeer om Mina.
Hier versomberde Pompius Pompoen, die niet gedijen kon in het ‘Hotel Pomona, voor vegetariërs, geheel-onthouders en anti-militairisten.’ Want hij had Mina niet vermoord en het kost een man bijzonder veel moeite zijn onschuld te belijden, wanneer hij een man is. Doch doctor Speld zag hem onderzoekend aan en had zijn snor niet geschoren, wat Pompius deed denken aan den inspecteur van politie.
‘Kijk eens,’ zei Pompius, ‘ik kan alleen maar praten in het taphuis. In het taphuis zijn de menschen, zooals God in de kerk en ik verlang een bepaalde vorm van aanwezigheid om te praten. Ik wil niet alleen gehoord, ik wil begrepen worden.’
Zoo is Doctor Speld voor het eerst van zijn bestaan over de Drempel des Overvloeds geschreden om de waarheid te hooren, die in de wijn ligt. En deze waarheid was de volgende:
‘Ik, Pompius Pompoen, naar lijf en ziel gezond, ben opgevoed bij kaas, maar heb mezelf voltooid door de natuurlijke keuze. Holland bevalt mij nog al, meer om Schiedam dan om Dordrecht. De slag bij Nieuwpoort is het eenig incident, dat ik onthield, dank zij het jaartal 1600. Maar ik heb Mina niet vermoord. Neen, ik heb Mina niet vermoord. Weet dit uw leven lang, geleerde Speld, niet ik heb Mina vermoord. Mina is niet door mij vermoord. Ik heb haar dood gevonden, maar ik heb haar niet vermoord.’