| |
| |
| |
Th. Schlichting:
China: Inleiding
Van een overhaasten en onvoorzienen dood,
Van de lagen des duivels,
Van toorn, gramschap, en allen kwaden wil,
Van den geest der onkuischheid,
Van den geesel der aardbeving,
Van pest, hongersnood en oorlog, verlos ons Heer.
Ziedaar de treurige en overvloedige gaven van het Hemelsche Rijk. Hoe verschillend van de fijne en bezadigde woorden, die staan in de klassieke en kanonieke boeken der zonen van Han; en hoe verschillend van de kalme macht en majesteit van den zoon des Hemels, den keizer van Peking, wanneer hij spreekt tot den koning van Engeland.
Op het einde der achttiende eeuw kwam Graaf Mac Arntny aan keizer Chien Lung vragen, een Engelsch gezantschap te Peking te mogen vestigen. De keizer antwoordde hierop met een brief. ‘O koning, die aan gene zijde van zoovele zeeën woont, gij hebt mij een gezantschap gezonden, dat mij eerbiedig Uwe vragen heeft voorgelegd; gij zijt tot dezen stap geleid door het nederig begeeren aan de weldaden onzer beschaving deel te nemen. Uw afgezant heeft de zeeën overgestoken, en eerbewijzen gebracht aan mijn hof op den verjaardag van mijn geboorte. Tot getuigenis van Uwe toewijding hebt gij eveneens van de voortbrengselen Uws lands gezonden.
Ik heb Uw verzoek gelezen: de ernstige bewoordingen, waarin het vervat is, toonen een eerbiedige onderdanigheid, die zeer verdienstelijk is van Uw kant. Daar Uw afgezant en zijn deskundige van zooverre komen met Uw verzoek en Uw cijns, heb ik hun mijn hooge gunst bewezen, door hun toe te staan, in mijn tegenwoordigheid geleid te worden. Om mijn minzaamheid te toonen heb ik hen uitgenoodigd tot een feestmaaltijd en heb ik hun talrijke geschenken gegeven. Ik heb eveneens geschenken doen zenden aan den gezagvoerder van Uw schip en aan zes honderd van zijn mannen, opdat zij mogen deelnemen aan mijn
| |
| |
weldaden: dit, ofschoon zij niet naar Peking gekomen zijn. Wat Uw verzoek betreft, om een van Uw landslieden te accrediteeren bij mijn Hemelsch Hof, om te waken over den handel van Uw land met China, zoo is dit verzoek in strijd met alle gewoonten van mijn dynastie en kan niet in overweging worden genomen. Het is waar, dat sommige Europeanen, die in dienst van mijn dynastie zijn, vergunning ontvangen hebben om in Peking te wonen, maar zij zijn verplicht, de Chineesche kleederdracht aan te nemen, zij zijn streng beperkt tot een afzonderlijke wijk, en het is hun niet geoorloofd, ooit naar hun land terug te keeren. Gij kent zonder twijfel onze dynastieke reglementen. Uw afgezant bij mijn Hof zou niet geplaatst kunnen worden in een positie als die van de Europeesche ambtenaren in Peking, wien het verboden is, China te verlaten, en anderzijds zou hem noch vrijheid van beweging, noch het voorrecht van briefwisseling met zijn land kunnen worden toegestaan.
Zij verblijf bij ons zou U dus niet van voordeel kunnen zijn.
Als heel de geheele wereld, heb ik slechts een verlangen; mijn plicht te doen tegenover den Staat. Ik stel geen belang in vreemde en zeldzame voorwerpen. Indien ik bevolen heb, om de offergaven, die gij mij als schatting gezonden hebt, te aanvaarden, dan is dat slechts met het oog op de eerbiedige gezindheid, waarmee gij, o koning, mij dat alles van zooverre toegezonden hebt. Alle koningen van alle landen brengen ons dergelijke zendingen; het is het gevolg van den majestueuzen glans onzer dynastie. Maar ik heb in 't geheel geen behoefte aan Uwe voorwerpen en aan de vernuftige dingen, die gij vervaardigt. Dit is het antwoord op Uw verzoek, een gezant bij mijn hof te benoemen; dit verzoek zou, daar het niet in overeenstemming is met de gebruiken, ten slotte schadelijk voor U worden. Ik heb dus order gegeven, dat de dragers van Uw tribuut den terugweg hernemen. Eerbiedig mijn gevoelens, wees altijd trouw aan mijn dynastie; zoo zult gij U den voorspoed en de vrede van Uw landen verzekeren.
Ik heb geschenken gegeven, waarvan gij bijgaande een lijst zult
| |
| |
aantreffen, aan de leden van Uw gezantschap en ik zend U, voor u zelf, o koning, geschenken, waaronder zijde en porcelein, en waarvan eveneens de lijst is bijgevoegd. Zij zijn kostbaarder, dan die ik gewoonlijk in dergelijke gevallen geef. Ontvang ze met eerbied, en wees verzekerd van mijn welwillendheid. Bij speciaal rescript etc.
Deze brief is een eeuwig document. Van hoogmoed, zelfgenoegzaamheid, onkunde, maar ook van vredelievendheid. De schatplichtige landen betalen niet gedwongen door wapengeweld, maar overwonnen door den majestueuzen glans der dynastie. Inderdaad is China de groote pacifist. De grondslag van het Chineesche leven, de kinderlijke liefde (of beter onderworpen dienstvaardigheid, aanhankelijkheid, eerbied, vrees) is oorzaak en postulaat van de vredelievendheid. Niemand ziet vooruit, niemand neemt initiatief, iedereen ziet naar achteren, naar de voorvaderen, en als hij vooruitziet is het om zijn lijkkist te beschouwen.
Van den anderen kant: de overtuiging, dat de voorvaderen het goed gedaan hebben, geeft zelfgenoegzaamheid. En de positie van huisvader nog grootere, want in het Christendom is de vader er voor de kinderen, maar in China de kinderen voor den vader. Ook de klassieke boeken zijn ware bronnen van pacifisme, of liever een kalm meer van vrede. De leer van het juiste midden (tao) beveelt aan: ‘Geen sympathie, geen antipathie, geen vooroordeel, geen vaste overtuiging, geen vasthoudende wil, geen persoonlijk ik .... Op het eerste gezicht niet goedkeuren, niet afkeuren, niet omhelzen, niet afstooten .... Verder, wanneer men nagedacht heeft, zich nooit uitspreken voor een uiterste, want zoowel te weinig als te veel is verkeerd. Altijd volgen den middenweg, een middenpositie innemen.’
Dat zijn basalten fundamenten van vrede.
En ziedaar, datzelfde volk lijdt als geen ander volk onder langdurige oorlogen en omwentelingen. Men preekt ons in Europa de militaire instincten te dooven, de vaderlandsliefde te smoren, het standsgevoel weg te vegen, politieke overtuigingen in kalme skepsis te laten smelten: dat zal ons de zoo vurig begeerde vrede
| |
| |
geven. Maar ziet, het klassieke land van behoud, gekant tegen alle veranderingen, dat ‘de weg van het midden’ als het summum van moreele wijsheid van eeuw tot eeuw in elke school heeft verkondigd, waar de geletterden nooit met nieuwe ideeën kwamen, ditzelfde land heeft meer revolutie dan welk land ter wereld ook; en is ook weerloos overgeleverd aan omwentelingen, oorlogen, rooverhoofdlieden en generaals.
Gemiddeld heerscht een dynastie driehonderd jaar, d.w.z. totdat de andere dynastie gegrondvest is. Ongeveer honderd jaar hiervan worden ingenomen door revolutie en anarchie. Men kan de namen en de juiste duur der dynastiën in een encyclopaedie opslaan. Inderdaad, het patriarchale systeem, en de weg van het midden sluiten wel vooruitgang uit, maar voorkomen geen revolutie. Integendeel, de geest, met oude letteren gevoed, en voor eeuwig in een vast stramien van tradities gespannen, wordt lui en prikkelbaar, vadsig en naar sensatie verlangend, laf en wreed. Maar bovenal, de geest zonder overtuiging, zonder geloof, en skeptisch à oustrance, wordt grillig.
Voor een revolutie zijn twee dingen noodig: misstanden en een geest van omwenteling. In China worden de misstanden door denzelfden oorzaak voortgebracht, als de grillige revolutionnaire geest. Het gebrek aan initiatief, de verheerlijking van den dooden letter, de steriele hoogmoed zijn geen van allen gericht om 's lands toestand tot bloei te brengen.
Zoo wordt de groote pacifist de rustelooze revolutionnair.
Ziedaar de eerste groote paradox van China.
* * *
Het grillige en het eeuwenoude: het echt Chineesche mengsel. Welk een beeld hebt ge van China? Denkt gij allereerst aan een Chineeschen straat met een overvloed van fel gekleurde uithangborden en lantaarns, waar de gebraden honden voor de deur hangen, een onnoemelijke verscheidenheid van bonte dingen te koop zijn, waar een barbier midden op straat zijn werk voleindt door de ooren van een kind met een stokje te reinigen, en waar een man met mandragora-wortels vent? Veel rumoer, een paar
| |
| |
slapers te midden van het rumoer, en een goedlachsche humor overal.
Of gij denkt aan een Chineesch boedhabeeld, glimlachend, met een grooten, dikgedijden en uitgezetten buik. Het is een ideaal: het geluk in de overvloed.
Of een Taoistische godheid, in rood hout gesneden, met een kwaadaardigen grijns, en van uit elken gezichtshoek een anderen loozen draai en nieuwen kronkel: de gepersonifieerde grilligheid. Ik denk gaarne terug aan een groote Chineesche boerderij; vroeger blijkbaar een yamen, althans gebouwd met de drie hoofdgebouwen, een groote muur er omheen met het voorgeschreven aantal poorten. Wij liepen er brutaal binnen, en eenige inwoners zagen ons verbaasd aan. Een vriendelijke glimlach is echter genoeg - woorden zijn niet noodig - en wij werden overal rondgeleid, in de kamers, in het Staatsvertrek met de huisaltaren en groote geschilderde portretten van voorouders, een grijze burcht van patriarchale vrede.
* * *
De voorstellingen, die de Hollanders van de Chineezen hebben, zijn zeer verschillend. Het is natuurlijk wel mogelijk, objectieve gegevens over de sociaal economische toestanden te verzamelen, maar het oordeel over het karakter der Chineezen is vaak, zoo niet subjectief, dan toch eenzijdig. En de gemiddelde Hollander denkt meer over het Chineesche karakter en zijn uitingen, dan over de sociaal-economische en politieke toestanden. Sommigen gaan zoo ver, dat zij de aardbevingen aan de eigenaardigheden der Chineezen zouden toeschrijven. ‘Ach, die Chineezen!’
Maar de oordeelen over het Chineesch karakter zijn zoo verschillend. Dit heeft twee oorzaken. Vooreerst de moeilijkheid van het begrijpen van dat karakter, in 't algemeen de moeilijkheid voor een Europeaan om een heiden te begrijpen, maar ook de geweldige vooringenomenheid der verslaggevers.
Om te beginnen is er een groep beoordeelaars, die de zaak van uit de verte bezien hebben of liever die zich vermaakt hebben, een beeld van een Chinees te ontwerpen, zooals zij hem gaarne
| |
| |
zien zouden. Voltaire stelde hen aan Europa ten voorbeeld als menschen van doorgevoerde redelijkheid en zonder eenig bijgeloof. Het feit is echter, dat zij het meest bijgeloovige volk ter wereld zijn.
Anderen, fantasievolle dichters, hebben een Chinees geconstrueerd naar de kunstvoorwerpen, die zij van hen kennen. Het gepolijste, minutieuse, het blinkende en aanvallige daarin bevalt hun tegenover de huidige Europeesche grofheid, maar zij zien over het hoofd het gemis aan groote en vruchtbare ideeën en het gebrek aan enthousiasme.
Maar wie zijn nu de beoordeelaars, die ter plaatse geweest zijn? Dat zijn zendelingen, diplomaten, kooplieden en geleerden. Voor zoover mij bekend is, hebben de militairen hun stem slechts in het forsche rythme van het commando laten hooren, maar niet in het monotonie van een reisverhaal.
De kooplieden hebben al zeer eigenaardige meeningen over China verspreid. Een groot percentage van dezen, vooral Engelschen, meenden dat men met een flinke troep soldaten nu eindelijk eens orde moest scheppen in die bende. Maar daarvoor is het Rijk te groot. Dit moet iedereen klaar voor de oogen staan. Stel dat men met een leger van 100.000 man komt, als in den Boxeropstand. Deze zullen wel een fraaie militaire wandeling maken (maar niet zoo gemakkelijk als vroeger). Schatten wij het aantal inwoners op 450 millioen. Dan zou men procentsgewijze met 200 man Nederland kunnen bedwingen. De geheele onderneming gelijkt meer op een kogel door een hooiberg te schieten.
Maar hoe komen de kooplieden aan deze idee? Omdat zij alleen bevattelijk zijn voor het onmiddellijk financieel voordeel. Voor drie of vier jaar de Chineezen te dwingen, geeft evenzoolang rust en, geen boycott, en kans op levendigen handel. Verer interesseert het Chineesche probleem hen niet.
Zij zijn slechte informanten over Chineesche toestanden. Gelukkig, dat de gouvernementen zich niet al te veel aan hen gestoord hebben.
In den laatsten tijd is er een nieuw genre beoordeelaars opgestaan, die zonder twijfel een fraaie kans hebben, om met belang- | |
| |
stelling aanhoord te worden. Dat zijn de geleerden, de anthropologen en ethnologen. Zij zijn een wetenschappelijk pendant van de menschen, die in de lijnen der hand de toekomst kunnen zien. Zij beoordeelen de geschiedenis en het lot van China naar de oogspleet, de wendingen der hersenen en dergelijke ondubbelzinnige criteria. Bovendien gaan zij uit van de stelling dat alles wat geweest is, zoo heeft moeten zijn. Deze wetenschap geeft de heerlijkste gelegenheid om de Chineezen voor een inferieur ras uit te schelden. Haar beoefenaren zullen zonder tijfel een deletairen invloed uitoefenen op de verhoudingen tusschen Oost en West. Het zijn overigens komieke menschen, die geleerden. Eenigen tijd geleden circuleerde een bericht in de bladen, dat er anthropometrische onderzoekingen op Java gedaan zouden worden. Daarbij werd het vermoeden en de hoop uitgesproken dat de Javanen dit zeer op prijs zouden stellen. ‘Mag ik even Uw schedel meten?’ ‘Ah, mijn weldoener, eindelijk vinden wij elkaar in het warme licht der wetenschap!’
De zendelingen hebben de rijkste bronnen van informatie aangeboord. Maar ook hier flagrante verschillen in waardeering. Vooreerst de optimistische Amerikanen. Zij zijn frisch en zeer eenvoudig. Een bijbel en een slag op den schouder ‘Hullo Christian friend’ en een Chineesche democratie, een imitatie van de Amerikaansche, is gereed. De zotheid hiervan neemt niet weg, dat de Amerikanen de eenigen waren, die, tenminste met luider stemme, de Chineezen als broeders behandelden. En deze Amerikaansche zendelingen hadden een geweldigen invloed op de publieke opinie in Amerika, waarvan de Europeesche zendeling niet kan droomen. Hun invloed dringt door in regeeringskringen. Zoo werd de Amerikaan in China zeer gezien, en daar voer hij niet slecht bij. Men weet bij deze lieden niet, waar de democratische oprechtheid ophoudt en de huichelarij begint. De grenzen loopen anders dan bij ons. Zij zijn ingénu, naief, maar een anderen keer zijn zij juist het tegenovergestelde. Ik denk dat het casuisten zijn, die uitgemaakt hebben, dat in den handel en in 't algemeen in de omgang met menschen, zoo spoedig er geld bij te pas komt, sommige kronkelwegen sneller zijn dan de rechte weg;
| |
| |
ja dat de rechte weg onmogelijk is (omdat de medemensch zoo slecht is). En vandaar concludeeren zij dan zeer logisch: Moet er eenmaal gelogen worden, lieg dan ook als een ..... Maar neen, Allah is groot, wij vloeken niemand.
Tijdens de troebelen in China in 1927 verdwenen ze en masse; zij scheepten zich in; de katholieken en ook nog enkele anderen (Zweden) bleven. Dit heeft veel indruk gemaakt. Toch zult gij onder de boeken over China een der beste door een Amerikaansch zendeling geschreven vinden, n.l. Chinese Characteristics door Arthus Smith. Maar het ongeluk wil, dat Smith zoo intens nationaal is, dat hij alle eigenaardigheden der ‘Angel Saksers’ als natuurwetten beschouwt. Zoo krijgt men toch een krom en ongunstig oordeel over de Chineezen. Gelijk had hij, die zeide, dat een zendeling het Europeesch costuum moet afleggen en Chinees met de Chineezen worden.
Men komt toch niet, om het Angelsaksendom of Frankrijk te preeken.
Maar in het algemeen zal men bij deze zendelingen niet die nauwkeurige en heldere informatie en vooral niet dat algemeen menschelijk begrip vinden, dat men aantreft bij hen, die zich geheel aan het Chineesche leven hebben aangepast; zij zijn hoofdzakelijk onder de katholieke zendelingen, en vooral bij de Jezuieten te vinden. En ook hun oordeelen gaan zeer sterk uiteen. Maar daarover zal op een andere plaats gesproken worden.
Uit het voorafgaande moge duidelijk worden, dat men een volk als het Chineesche, dat zoo geheel op zichzelf staat, dan een zoo geheel eigene cultuur heeft, niet goed kan begrijpen, zoolang men buitenstaander blijft. Men moet zich trachten in te leven, en daarvoor is genegenheid en liefde noodzakelijk.
De liefde begrijpt alles, d.w.z. dat de fantasie levendig wordt en men zich in het leven van anderen gaat indenken. Dan eerst komt de zuivere waardeering, wat niet hetzelfde is als een oordeel. Oordeel is over hetgeen voorbij is, maar waardeering en begrip zijn gericht op het dynamische, op het levende. En China gaat een nieuw leven tegemoet.
(Wordt voortgezet).
| |
| |
VALENTYN EDGAR UYTVANCK:
Portret van H. Marsman (olieverf)
| |
| |
JOEP NICOLAS: Gedachtenisprentje
ADYA:
Blaise Cendrars. (1913, potloodteekening).
|
|