De Gemeenschap. Jaargang 5
(1929)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
HagelKritische Kwatrijnen.Moller's geschiedenis.
Het eerste schot deed hij op goed geluk;
Hij schoot alleen zijn reputatie stuk.
In plaats van stil de schietbaan te verlaten,
Probeerde hij 't opnieuw: de Tweede Druk.
De stille plantage.
Was, ach zo lang-verwacht, dan dè roman op til?
O, lastig, wreed publiek, dat nooit begrijpen wil.
De ouverture slechts heeft uwe ziel doorklonken...
Hoe is - o, luister nu... - 't op de plantage stil!
Meesters.
De Muze, in vroeger tijd, zocht dikwijls zich te recht
Bij meesters van de School. Beviel het haar daar slecht?
Sinds enkele jaren vond zij onderkomen
- En 't schijnt met goed succes - bij meesters van het Recht.
Het leven.
O Helman, harde beul, die pijnlik schreien liet
Uw menselike aap; gij deedt ook hen verdriet,
Die Leven schrijven met zo'n grote Letter,
Dat hunne teed're ziel geen onderscheid meer ziet.
Kwaliteits-zetels.
Langs alle linies hitst de hete strijd;
De drift wordt wild bij 't vord'ren van de tijd.
Voor ons, publiek, is 't vechten overbodig:
Wij zijn tóch de sigaar - al ‘zit’ gij Kwaliteit.
HENK KUITENBROUWER
| |
Uit het Rijke, Roomsche Leven.Het triestig kerstekind.Kerstmis is voorbij, en daarmede de Godsvrede. We moeten op het Kerstfeest terugkomen, op gevaar af weer te worden aangezien voor gif-zoekers, die zelfs uit de kerst-roos slechte roken puren. In Berg-op-Zoom houdt men zich vroom. Men houdt zich en de anderen vroom. Men houdt er zelfs het groeiend geslacht vroom. Op een manier die wij | |
[pagina 111]
| |
ten eenenmale, on-Katholiek, on-waardig, liefdeloos moeten noemen. Op een school van Eerwaarde Zusters heerscht het gebruik in de Kersttijd ‘het kerst-kind’ te kleeden. Een op het eerste gezicht vrome gewoonte, verwant aan de Spaansche voetwassingen. Geïnteresseerd door de naam van dit vroom en nobel bedrijf hebben wij eens nagevraagd hoe zich dit werk in piëteit ontrolde. Wij geven hieronder een getrouwelijk relaas van de triestige geschiedenis die ons ter oore kwam.
Tegen Kerstmis worden zes arme (armste) kinderen uitgezocht onder de bevolking van een door zusters bestuurde armenschool. (Wie vertelt ons hoe zich onder een nieuwe wetgeving dezelfde miezerige standenschooltjes handhaven? Omdat ‘God de standen gewild heeft’?, o, eerwaarde zusters?) Tegelijkertijd worden er in de ‘rijke kinderenschool’ kleine, gevoelige spreekbeurten gehouden waarbij gewezen wordt op het feit dat er zooveel arme kinderen zijn, die met Kerstmis even arm zijn dan anders. En dat het dus de plicht is van beter bedeelde kinderen die stakkerds mede te deelen van hun overvloed. Diep onder de indruk gaan de kinderen naar huis. Zooal niet beschaamd over eigen weelde, dan zeker overtuigd van hun maatschappelijke uitverkiezing. Naar gelang het organisatie-talent van de Eerwaarde Zuster, die deze liefdadigheids-operatie leidt, worden nu onder de kinderen en hun ouders geld of kleereninzamelingen gehouden. U begrijpt hoe de kerst-stemming stijgt. Als genoeg voorraad is bijeengebracht komt de langverwachte dag. 's Morgens worden de zes kleine proletariërs gewasschen en in een lang hemd gestoken. Dan worden ze naar een klasselokaal geleid, waar ze, bibberend van de tocht door de nietsverwarmde gangen, aanlanden. Natuurlijk hebben ze de avond tevoren in bed gehuild om het twijfelachtige geluk dezer uitverkiezing, maar moeder heeft ze met een overtuigende oorvijg tot de erkenning gebracht dat het zalig is te ontvangen voor lui die te weinig verdienen om rond te komen, en dat nederigheid een passende deugd in de Kersttijd is. Eenmaal binnen bevangt hen de kou van het wel-gedaan-zijn, die alle gewende genadebroodeters kennen. De eerwaarde zuster treedt naar voren. De kinderen der vroede burgerschap staan goed-doorvoed en behoorlijk gekleed om de zes op stoelen gezeten schooiertjes. De zuster wijst er hen op hoe dankbaar zij moeten zijn voor de weldaden die de rijke kindertjes aan hen verrichten en psalmodieert op een thema van Van Alphen: | |
[pagina 112]
| |
wij hebben hout, wij hebben brood
òns gaf de Heer genoeg!
maar buiten staat de arme man
die tot de Heer niet bidden kan,
geef hem een turf, geef hem een brood....
Wat er nog aan levenskracht en verzet stak in de zes zielige slachtoffers is hierna volkomen suf gepraat. Men zingt gezamenlijk een lied, waarna de eerste batterij weldoeners naar voren treedt, gewapend met zes broeken. Schaamtegevoel bij kinderen? Och wat, moderne fratsen. Wie arm is moet het willen weten. Als de zes pantalons aangeheschen zijn, (wat ruim, mijne heeren, op de groei hè, altijd rekening houden met de practijk nietwaar? Latere zusjes... groeien,... weer gebruiken, kòm, kòm!) stijgt een nieuwe hymne ten hemel. Een van de kindertjes begint te huilen. De eerwaarde zuster geeft het een flikje want ‘zus is ook zoo onder de indruk, nietwaar?’ Deze van de zes valt later af en wordt communiste. (Altijd goed voor geweest, dure broeken toen ze klein was, maar... altijd al ontevreden... beroerd volk... nooit gedeugd, kòm, kòm). Ik spaar U het ritueel der baaien borstrokken, der onderlijfjes, der katoenen jurkjes etc. Als de kinderen volkomen in het cadeausgoed zijn gestoken volgt het slotvers en mogen ze de rijke kinderen bedanken. Dat dit rechtsuit en van harte gaat hoeft geen betoog. Later hebben de ouders van de bedeelden nog de kans de oudervan de kleine weldoeners thuis op te gaan zoeken, waarbij er allicht een paar schoenen afvallen die Miesje B. toch niet meer aan kan, en daarom voor Koosje Pietersen nog een weelde zijn. - Laten we maar ophouden, met het verhaal. Maar ik vraag me toch met allebei de handen op mijn Roomsche jongenshart af, of de bedrijvers van deze misselijke en triestige comedie gekken of... hypocrieten zijn? En ik denk, een beetje beroerd, met een beetje medelijdende woede, aan deze triestige kerstekinderen.... KUYLE. | |
Hoe zit dat eigenlijk?De duldzame kolommen van het dagblad ‘De Morgen’ vingen in de loop der laatste maanden al een aardig aantal doodvallende dichters tussen hun lijnen. De slachterij wordt voortgezet. Eens op de veertien dagen worden de rangen van Holands poëten gedund door een kort schot, dat steeds de ‘kernen’ treft. (Het schot komt uit een dubbelloopsgeweer, zodat de kernen allemaal tegelijk geraakt kunnen worden. Want tegenwoordig hebben de dingen | |
[pagina 113]
| |
nu eenmaal meervoudige ‘kernen’). De reden van het treffende fusillement wordt doorgaans te verstaan gegeven in een kort geding, behelzende dat de onderhavige dichter zal worden terechtgesteld omdat hij niet vitaal is. Wij doden on-vitalen. Zo spreekt na Zarathustra de letterkundige redacteur van het dagblad ‘De Morgen’. Vitaal beteekent bij hem, voorzoover de dingen bij hem iets betekenen: geestdriftig voor sommige gedachten, waar voor de heer Ton K. geestdriftig schijnt te zijn. Dit is niets ongewoons en bovenal niets nieuws. Eigenlik vraagt de heer Ton K. aan de dichtkunst niets anders dan wat de dominees een eeuw lang vroegen: de innerlijke braafheid (in moderne stijl: getoermenteerdheid) van het vers. Goed. Dat is een beginsel. Het kan een verkeerd beginsel zijn, maar het is een beginsel. De lezer weet wat hij aan de heer Kerssemakers heeft. Maar wat beduidt het, als dezelfde heer ons plotseling zonder enige reserve komt vertellen, dat ‘Psyche’ van Pierre Louys zo buitengewoon lofwaar dig is? Psyche is niet braaf. Het is zeer beslist en zeer bewust het tegendeel van braaf. Het is niet eens getoermenteerd. Het is eenvoudigweg een kalm geschrift, dat onkuise dingen vertelt. Het ‘moeras der inwendige rotheid’, waaraan de heer Ton K. zo gaarne ruikt, viel hier toch wel te snuiven! Maar nee... de heer Ton K. schijnt gemerkt te hebben dat zijn kritiek bedroevend op die van Pater Gielen gaat lijken en heeft nu eens willen laten horen, dat hij die zaken allemaal heel anders ziet. Toen de heer Ton K. destijds te keer ging tegen de vereenzelviging van maatschappelike nut matigheid met schoonheid, luidde hij alleen maar alarm aan de voordeur van A.M. de Jong om in diens tuin te geruster zijn critiese vruchten te stelen. Maar nu hij ze geproefd heeft, schijnt hij te hongeren naar de sodoms appelen van Pierre Louys. Hij ete smakelik, maar kauwe niet in het publiek, zonder te zeggen wat hij daarmee voor heeft. D. | |
‘Het heldendicht der Roomsche daad’zal gaan draaien voor volle Roomsche zalen. Hyacinth Hermans super metro-politiek-act. Neen, geachte lezeressen en lezers, wend U niet van ons af, omdat wij alweer iets aan te merken hebben. Omdat wij soms op U de indruk maken beroeps-kankeraars te zijn, echte leeassen. Wij zijn het niet. Meer kan ik niet zeggen. ‘Mijn roeping is... Kaïn te zijn!’ Is het onze schuld dat wij altijd de mis-geslagen kant der cultureele medaille zien? Dat wij het ijzerdraad ontdekken waarop de lyrische rozen gestoken zijn, omdat de stelen niet sterk ge- | |
[pagina 114]
| |
noeg waren ze te dragen? Gelooft U mij, het is verschrikkelijk altijd de spelbreker te moeten zijn, zelfs al wordt rond de tafel getricheerd. Ook over valsche spelers schijnt de olielamp zijn gulden licht. God helpe ons! We moeten altijd de lamp uitschieten, en krijgen dikwijls de olievlekken in ons maatschappelijke pakje... Die het vatten kan, vatte het.
Ik heb één avond gedacht dat pater Hermans mij roepen zou hem te helpen dit heldendicht te bouwen. Men is toch niet voor niets dichter. En als een pater het catechismuslokaal verruilt voor een redactie-stoel, dan mag een dichter toch zeker van de Olymp naar de Studio? En après-tout sta ik toch goed met de H. Kerk en met de Staatspartij? Dien éénen avond heeft mijn enthousiasme zich verstout een paar denkbeelden op het papier te werpen. Een paar fiches van een te construeeren draaiboek. Ik begrijp nu dat deze moeite nutteloos was. En ook met deze desillusie voed ik mijn manlijkheid. Ecoutez mesdames et messieurs: 1e Thijm, gezicht, van boven. 2. zelfde, terzijde. 3. oor, groote opname. 4. draaien. 5. draaien. 6. zolder van uitgeverij. 7. boeken. 8. boeken. 9. groot-opname: boekband, titel: Thym, compleete werken. 11. close-up: oog. 12. oog gaat dicht. 13. oog gaat open. 14. zelfde beweging sneller = oogje knippen. 15. standbeeld Schaepman, van onderaf. 16. overhellen. 17. overhellen, overhellen. 18. hand standbeeld. 18a. lippen standbeeld. 19. glas pils in hand. 20. drinken. 21. bronzen adamsappel gaat heen en weer. snel, sneller. 22. August Fallise in zijn Cadillac. 23. meeting onder het standbeeld. 24. vliegtuigopname. 25. vliegtuig-opname. gestrekt. 26. geel-witte vlaggen. 27. wevers marcheeren. 28. vaandeldragers. 29. spreken op stellage. 30. mond, beweegt snel. sneller. 31. ausschnitt: mond. 32. envelop met honorarium. Ateliersopnamen: 33. Nederlandsche Maagd-costuum, ventilator eronder. 34. slippen waaien. 35. Annie v. Ees stapt uit de auto. 35a. closesup: gezicht Annie v. Ees. 36. glimlacht. 37. beurt costuum op. 38. sluiter. 39. De Nederlandsche Maagd wordt op voetstuk geholpen. 40. groot-opname: ladder in zijden kous. 41. zij huivert. 42. grootsopname: stukje huid met kippenvel. 43. pater Hermans in de garderobe, neemt een bontjas. 44. Hij loopt op het beeld toe (wind achter de toog of het colbert). 45. Hij legt de jas om de tengere schouders. 46. close-up: p. Hermans en de Nederlandsche Maagd, lachend. 47. café-tafeltje van boven af, drie glazen. 48. wijnglas: bourgogne. 49. jeneverglas: Rijnbende. 50. tumbler: drinkwater. 51. cafétafeltje met drie hoofden van | |
[pagina 115]
| |
boven af. 52. van Wijnbergen, close-up. 53. Willem Nieuwenhuis close-up. 54. Jan Engelman-close up. 55. Chineesche muur. 56. St. Pieters-plein in zonlicht. 57. Albert Kuyle en Albert Helman in rok-costuum met cylinder. 58. Pius XI. 59. Helman-Kuyle geknield. Bieden compleete Gemeenschap in witte banden met tiara-opdruk. 60. Krijgen de zegen. 61. Kuyle-Helman in trein met brief. 62. reproductie brief Kardinaal v. Rossum met dank voor jaargang. 63. Kuyle-close up. 64. tekst: o, zoo! 65. dikke vleeschhand met ringen en eelthand. 66. handdruk. 67. tekst: Paaschmanifest. 68. langzame auto. 69. bontjas stapt uit. 70. groot-opname: lakschoen op trottoirband. 71. werkman-close up. 72. fabriek bij lamplicht. 73. gedrukte kaart aan muur: overwerkvergunning achturen-dag. 74. Kortenhorst: close up. 75. kerk op feestdag Heilige Jozef. 76. close-up beeld Heilige Jozef (werkman) in bloemen. 77. Sacraments-processie. 78. close-up Kortenhorst. 79. congres-zaal R.K. Werkgeversvereeniging. 80. tekst: Heeren, het was ons werk dat de vijf Katholieke zondagen werden afgeschaft. 81. Franciscus Xaverius close up. 82. Eerwaarde Overste Zusters Ursulinen. 83. dessa-kinderen in modder-goot met fetisch. 84. kruisbeeld op wand. 85. wand (lens zakken). 86. klas met Europeesche kinderen in 't wit. 87. hoofdje met haarstrik. 88. Kuilenburgsche stoel met bordje: kwaliteitszetel. 89. f 5000 in dubbeltjes op hoop. 90. 1e klasabonnement. 91. Colijn-close-up. Gulden als aureool. 92. randshrift gulden. 93. Rijks-muntvoorgevel. 94. stempel-pers, guldens-machine. 95. kanarie-tentoonstelling. 96. insigne Eucharistische Kruistocht. 97. beenen fabrieksmeisjes, zijden kousen. 98. Philips-fabrieken bij avond. 99. Peeldorp in schemering. 100. pasgeboren kindje. 101. pastoor in mijnstreek. 102. omgeslagen broekspijp met modder. 103. pastoor lacht en praat met mijnwerkers. 104. kerkje van binnen. 105. wijwatersvat. 106. meisje maakt kruis. 107. brandende kaars. 108. handen voor gezicht. 109. knielknieën in broek. 110. rozenkrans in hand.
Wij wachten af, wie grooter is: Hermans of Eisenstein. (Wij weten nu al zeker: de Kerk is grooter dan de Sowjet). En al willen wij niet tevoren reeds (we hebben het mica-epos nog niet gezien) de eerste ophangen aan het genie van de laatste (en willen wij dit ook niet achteraf) wij zijn wèl tevoren overtuigd van de filmische mogelijkheden voor een katholiek regisseur. Wij gelooven zeker dat de eeuwige vitaliteit van de Eeuwige Kerk het witte doek kan vullen met een nieuw en brandend leven. KUYLE. | |
[pagina 116]
| |
Een donker vlekje op de vale pij.(Ingezonden).
Lochem, 29 Jan. 1929.
Er is geen vermakelijker lectuur dan de complete critieken, die verschenen zijn op het reisboek van Helman en Kuyle. Dit bundeltje ‘journalistiek om den broode’ heeft besprekingen uitgelokt, die verzameld een encyclopaedie van ‘journalistiek om den broode’ konden vormen. En in al die critieken heeft men op voor de hand liggende wijze de beide schrijvers vergeleken. Verschillende malen zijn ze zelfs tegen elkaar uitgespeeld en in de tweede druk van Dr. Moller's letterkundige geschiedenis wordt te verstaan gegegeven, dat tegenover Helmans aandeel het part van Kuyle zo goed als waardeloos is. Henri Bruning schreef in ‘Nu’ precies het tegenovergestelde. Een dezer weken is Herluf van Merlet hem bijgevallen om met andere citaten hetzelfde te bewijzen in het Zaterdagsche Bijblad van ‘De Tijd’. Hij vindt met name de bijdrage over Assisi getiteld ‘De Grijze Vallei’ zo slecht geschreven dat alleen ‘een provinciaal blad zulk een artikel zou opnemen op grond van philantropische overwegingen’. Zou Herluf van Merlet eens na willen zoeken in welk dagblad de ‘Grijze Vallei’ is verschenen? Dat kon wel ‘De Tijd’ zijn....Ga naar voetnoot1)
K.v.P. | |
De gemeene schrijvers, of: boekenschouw overtroffen.Omdat ons land klein is, omdat de vijanden niet slapen en loyale strijdmiddelen schuwen, omdat katholiek Nederland slechts langzaam de levens-verschrompeling te boven komt die het door de bekende oorzaken onderging - daarom zal het stukje dat hier beneden volgt ons geen goed doen. Toch drukken wij het af, in het gezelschap van andere, waarvan hetzelfde valt te zeggen.
Biechtvaders zijn soms uitnemende psychologen. Maar de leek die biechtvader speelt in de literatuur moet een psycholoog zijn van grenzelooze scherpzinnigheid. Anders gebeuren er ongelukken, en vaak in het publiek. Wij hádden een probleem: de literatuur en het kostschoolmeisje. De literatuur en de student wòrdt er een. Goed begrepen: het kan om zeer groote belangen gaan, die wij, ten spijt van kwade tongen, niet onderschatten. De paedagogie heeft hare eischen, de christelijke voorzichtigheid heeft ze ook. Maar wie omtrent een schrijver | |
[pagina 117]
| |
wat vertelt, vertelle de volle waarheid, of zwijge. Niet ten onrechte spotte Mien Proost over Paul Verlaine en zijn bedillers: Het mooist is ‘Sagesse’,
dat schreef hij in staat van genade.
Van de rest deugt niet veel,
toen was hij met zonden beladen.
Of verkeeren wij nog in de periode dat Voltaire, Jean Jacques Rousseau en Eugène Sue, als de gepatenteerde ‘vuilschrijvers’, van de studeerkamer hun weg vonden naar de volksmissie? Men zou het gelooven als men den doctorandus in de letteren hoort - een ernstig man overigens, en tevens al jaren en jaren de jeugd onderwijzend - die voor eenige vereenigingen, laatstelijk ook voor de spes patriae van de R.K. Studentenvereeniging ‘Veritas’ te Utrecht, een lezing hield over Zola, Baudelaire en Huysmans, en het klaarspeelde dit nogal willekeurig gekozen driemanschap zóó afdoende zwart te maken, dat we ons afvragen hoe de goede man door hun werken heen gekomen is, zonder, ter plaatse, in zijn ergernis en zedelijke verontwaardiging te blijven. De eenige die nog een beetje genade vond was Huysmans, maar dat valt weer niet te verwonderen, nademaal deze in het klooster gestorven is. Over Zola is, volgens het verslag in Het Centrum, o.m. het navolgende gezegd: ‘Deze veel besproken schrijver was een vulgair type, een man uit het volk, wiens scherts altijd den plebeëer typeerde.’ ‘Hij heeft het niet gedaan kunnen krijgen lid der Academie te worden. De mannen der wetenschap van zijn tijd hebben het gelukkig beneden hun waardigheid geacht hem daarin' op te nemen.’ ‘Door zijn groote oppervlakkigheid, zonder eenig geloof, en met de vulgaire manier van het beschrijven van het dierlijke, is het moreel effect van zijn werken nihil.’ ‘Hij zocht wel verband tusschen het innerlijk en het uiterlijk van den mensch; maar zijn zienswijze was slechts oppervlakkig, altijd uitgaande naar het uitsluitend zinnelijke en steeds vulgair.’ ‘De schrijver herleidt de menschelijke natuur tot het instinct van het beest. Zola's werken zijn geheel berekend op effect, zonder eenig nuttig effect te kunnen hebben.’ ‘Zola was, evenals de exploitant van een schunnige film, een goed koopman, voor den rijksdaalder was hij uiterst gevoelig.’ De critiek op Baudelaire was van het volgende gehalte: ‘Baudelaire, die wel eens de | |
[pagina 118]
| |
aestheticus der verdorvenheid genoemd is, paarde aan een zucht tot uitspatting de lust tot zelfontleding.’ ‘De jonge Baudelaire droomde als jeugdig idealist van zingende vogels en geurende bloemen. Zijn idealisme was niet spoedig gedoofd. Over moraliteit had hij blijkens zijn werken een eigenaardige opvatting. Volgens hem had de erfzonde een smet geworpen op de menschelijke moraal, waardoor de ondeugd noodzakelijkerwijze de natuurstaat van den mensch geworden was.’ ‘Baudelaire wil geen stoïcijnsche minachting, maar rechtstreeksche opstand tegen God en dichtte een litanie tot den duivel, dien hij aanbad, in de hoop bij hem in de hel te zullen komen.’ Omtrent Huysmans lezen we de gebruikelijke gemeenplaatsen over zijn ‘ongeneeslijk pessimisme’ en ‘lust naar ongekende sensaties’, welke ‘hem kenmerken tot vóór zijn bekeering’.
Wij kunnen in ons commentaar sober zijn. Als we aannemen dat de verslaggever, die ‘deze schoone rede’ door een hartelijke ovatie laat volgen en den voorzitter ‘aan den geleerden spreker hartelijk dank voor zijn boeiende rede’ laat brengen, 50 pCt. van de halsbrekende terminologie uit zijn duim heeft gezogen, - dan nog blijft er een staaltje domheidsmacht over, merkwaardig genoeg om tot eenige matiging te geraken in de jubeltonen over onze ‘groeiende cultureele bewustwording’. Er zijn bibliotheken vol geschreven over deze drie auteurs en ook van katholieken kant werden over hen zeer behartigenswaardige dingen gezegd. Zola is geenszins onze literaire held, maar toch wel wat anders dan een naar valsch effect strevend pornograaf, en het is een daad van eenvoudige rechtvaardigheid, dat men momenteel juist doende is het oordeel te herzien over de zoogenaamde oppervlakkigheid van den schepper van zoo menig brok machtige, zij het ook gedetermineerde menschelijke tragiek. Over Baudelaire, over zijn particuliere verhouding tot Satan, zou de doctorandus in de letteren Maritain en Fumet eens kunnen lezen, als zijn blik door de publicaties van Nederlandsche tijdgenooten niet voldoende wordt verruimd. Dit, over den tragisch tusschen goed en kwaad pelgrimeerenden dichter en christelijken (!) aestheet, is waarlijk al te bar. En over Huysmans.... Enfin, wie op tormenten als die in ‘Là Bas’ op zóó simplistische wijze reageert, moest de knapen maar bij de onregelmatige werkwoorden, de Passé Défini en de Conditionnel houden. Gielen naar de kroon gestoken. | |
[pagina 119]
| |
Gelooft hen niet!Wij doen niet aan politiek. Maar wij zijn toegankelijk voor Schadenfreude, dat is zooveel leuker. ‘Het gaat op 't oogenblik niet goed in onze partij, laten we dat maar ronduit bekennen,’ aldus zucht De Morgen. ‘We hadden een Kiesreglement gekregen, dat theoretisch alle waarborgen bood, om naast een veelzijdige samenstelling der fractie tevens de vrijheid der kiezers te verzekeren. Doch de groote heeren, die vroeger met hun politiek advies niet alleen leiding - wat natuurlijk volkomen in den haak is - maar ook instructies wilden geven aan de eenvoudige kiezers, trachtten dit nu op een andere manier te bereiken.’ En dan volgt een relaas - laten ook wij het maar ronduit in de termen zetten - over: geknoei met de candidatuur Veraart, geknoei met de candidatuur Kuiper, geknoei met de candidatuur Bongaerts, geknoei met de candidatuur Kortenhorst, geknoei met de candidatuur Zomerdijk. Alles vanwege de ‘kwaliteit’. Het heldendicht, het hooglied, de hemel-hymne der Roomsche Daad. Figuranten melden zich aan de cassa. Wat is nu onze Schadenfreude? Ruim twee jaar geleden, toen de fameuse Partijraad werd ingesteld hebben wij de onbeschaamdheid gehad tot de dankbare harten te zeggen, doelende op dezelfde ‘groote heeren’: gelooft hen niet! Wij noemden die instelling een doekje voor het bloeden, wij beweerden ‘plus que ça change, plus que ça reste la même chose’, wij meenden dat alles zou zijn zooals het geweest was en dat men het goed zou vinden en dat men er prettig bij zou snurken. En we vervolgden o.a.: ‘Mèt het graalaltaar van den grootsten gemeenen deeler, o sublieme krentenwegers, is wederom de onaanrandbaarheid van dat andere mystieke wonder, de Katholieke Tweede Kamerfractie, voor langen tijd gered! Even uitblazen! Even tijd voor een Caravellis! Dan weer: dezelfde sloomheid, dezelfde intriges, dezelfde kapstokken, dezelfde noodzakelijkheid der practische politiek, dezelfde godszalige mediocriteit - en aan de andere zijde de argeloosheid, om een hedendaagsch Nederlandsch politicus op zijn woord te gelooven, omdat hij met de eene hand op zijn hart, de andere aan zijn actentasch en zijn oogen ten hemel eenige stichtelijke alinea's over onderlinge broederschap lispelt. Dat men ons s.v.p. voor kwaadwillig houde: maar gelooft hen niet!’ - Destijds heeft De Morgen en hebben andere bladen deze oproerige taal défaitisme en nihilisme genoemd. Wij hebben | |
[pagina 120]
| |
daarin berust. En thans, twee jaar later, nu de Tweede-Kamer-verkiezingen in het zicht zijn en de Partijraad voor het eerst iets anders moet doen dan zich aangenaam bezig houden met zoogenaamde ‘studie’, nu .... doen ‘de groote heeren’ wat de Partijraad wellicht heelemaal niet wenscht, nu blijken de groote heeren precies te beantwoorden aan onze (defaitistische, nihilistische) verwachtingen. Plus que ça change .... Het is een kwestie van psychologie, mijne heeren. Als Nolens dit of dat wil, gebeurt het. Als Kortenhorst daar of daar moet zijn, komt hij er. Als Van Wijnbergen naar de Maliebaan loopt, wordt je geen hoogleeraar in Nijmegen. Als men òns van het tooneel wil doen verdwijnen .... lukt het niet. Zelfs niet, als men ons ‘voor de heeren’ brengt. Wij zijn partij, en òns bedriegt men niet. Dag heeren! Dag Partijraad! Troost je, Max van Poll, en als je weer van voren af aan begint: denk aan onze woorden. Alleen gelooven wat je ziet, in dat gezelschap. A propos, hoe is tegenwoordig je meening over de dictatuur? | |
Voor de lijmerige heertjes.- Ik wil de kunst niet verzedelijken, zooals de lijmerige heertjes willen doen, die, zelf bedorven tot in de ziel, in 't openbaar hooge woorden spreken en achter de schermen lage daden begaan. Zij zijn dorren. Hun moraal is wankel ... Kunst is liefde en vreugde. Ik zal altoos mij verzetten tegen de domme gebaren van handen, die verbieden, namens schijnheiligheid en vergulde verdorvenheid ... - En als men u zou vragen tot de jongeren te spreken, Meester Ensor, hoe zou uw raad zijn? - Dring niet aan de jongeren de zienswijze van de groote voorgangers op, in de kunst. Dat zou hun vertrouwen breken, hun smaak in een valsche richting drijven. De kunst steunt op nederigheid, arbeid, opoffering en vooral op gevoel. Zij is louter lijden. Men moet, om de schoonheid te waardeeren, die de zuster is van alle deugden, veel geleden hebben in zijn hart en in zijn zinnen. Juist omdat zij in lijden zijn ontstaan, zijn de werken van de grooten ver van de massa. (Ensor, ondervraagd bij zijn jubileum). |