kindje wilde direct naar buiten, omdat je heel goed tien jaar kan overslaan. Maar het kreeg zooveel witte lappen aan, dat het maar toegaf. Het meisje zag de witte zoldering en een schuine hoek van het raam. Het dacht heelemaal niet, maar het was wel blij. Ze hoorde soms het slurpend smakken van de kleine lipjes. De dokter fietste als iemand, die juist een hond uit het water heeft gehaald. De verpleegster keek uit het raam naar een glimmende officier met rinkelende sporen.
In het keukentje stonden de kinderen om het aanrecht. De boter op de beschuiten kreeg allemaal putjes als moeder er de oranje muisjes over strooide, net of het regende. Ze schoven met hun lippen de knikkertjes naar achter voor een laatste heerlijke hap.
‘Je gaat er niet mee naar buiten, hoor!’, zei de moeder. Want de buren mochten niet weten, dat er toch muisjes werden gegeten. De kinderen hadden hierom spijt, want in de zon komt op elk muisje een blinkend sterretje. De poes likte langs hun handen. Omdat ze dik was van jongen kreeg ze veel melk in een dieper schoteltje dan anders. ‘Moeder, mogen we nu het kindje zien?’
‘Vanavond, want de ooievaar heeft per ongeluk je zusje in haar been gebeten,’ zei de moeder.
Toen de muisjes op waren speelden de kinderen in het tuintje. De deksel van de put was de kamer. Jan liep met zijn geweer onder de seringenboom om de ooievaars te schieten. Mientje met een zakdoek over haar hoofd als de zuster.
‘Een moeder van zestien,’ zei de dokter aan het ontbijt. ‘En alles toch goed?’, vroeg mevrouw. ‘Ja, in die kleine huisjes heb je een sterk ras.’ ‘'t Is jammer voor die menschen,’ zei mevrouw.