| |
| |
| |
Albert Kuyle: Aan tafel met Anton Van Duinkerken
Carnaval - De katholieke jongeren - Katholiek savoir vivre - Een Brabantsche traditie - En de boeken Van A.M. de Jong - Proza en poezie - Over de productie en de familiariteit.
Er zitten menschen aan tafeltjes in een halve belichting.
Alles is juist anders als in het cafétje van Van Gogh.
De eenigste litteratuur in de nabijheid is een plakkaat over de Drankwet. Ik peins over het feit, dat er veel meer bierviltjes worden gebruikt dan verzenbundels en waarom er niet eens wat gezelliger opschriften op deze ronde stukken papier worden gezet. Ik zie een belangrijk arbeidsveld voor Erich Wichmann opdoemen, en bereken hoeveel auteursrechten honderdduizend bierviltjes op zouden kunnen brengen. Het is alles alléén maar, omdat ik wacht op Anton van Duinkerken, dewelke beloofde zich te zullen laten leegpompen.
Als hij eindelijk komt, is mijn berekening klaar en sluitend. Ik deel dit echter niet aan mijn slachtoffers mede, want anders gaat hij er over door. Dat is een van zijn weinige gebreken: dat hij altijd over iets dóór wil gaan. Iets waar ik nu nèt niet van hou. Als hij zijn Zuidelijke lippen heeft bespoeld met een glas Dordmunder, steek ik van wal.
☆ Heeft de kritiek op je boekje: Verdediging van Carnaval, je standpunt niet gewijzigd?
- Integendeel. Ik kom meer en meer tot de overtuiging dat het schrijven ervan een sociaal noodzakelijke daad is geweest.
☆ Is er gevaar voor een attaque bij je, als ik vraag waarom? - De critiek heeft in het algemeen, onder invloed van gebeurtenissen in den Bosch, nog onbekend, toen ik, tusschen een two
| |
| |
step en een asch-kruis, het boekje schreef, zich bekommerd om eenige onregelmatigheden, die ik zelf de eerste ben af te keuren. Maar die niets zeggen over de viering van Carnaval, en die daarmede even weinig verband houden als analoge verschijnselen op Koninginnedag met de monarchie.
Ik herinner me dat in Parijs, bij een gesprek met een hoogstaande Katholieke en intellectueele dame, die mijn antecedenten als schrijver wenschte te kennen, ik op de mededeeling dat ik een Verdediging van de Carnaval had geschreven, ten antwoord kreeg: ‘Ah, monsieur, carnaval, c'est tout ce qu'il y a de plus catholique!’
Men heeft in mijn meening, uitgebreid genomen, het feit dat ik Carnaval schreef, beschouwd als een uiting van vitaliteit, die zich onverschillig richt, en gezegd dat het een afval zou zijn van de sociale tendenzen die men in mijn werk meende te vinden. Dit is volmaakt onjuist, doch verklaarbaar en ik geloof dat de vers klaring een eigenaardig licht werpt op de stand van de hedendaagsche katholieke litteratuur en mentaliteit in Nederland. De groep der zoogenaamde katholieke jongeren is begonnen te schrijven uit schrijflust (aanleg) en dezelfde groep menschen zou ook in ieder ander tijdsgewricht zijn gaan schrijven. Dit gaat vooraf: schrijven komt voort uit temperament, en al wat er verder bij gebeurt is afhankelijk van een tweede vraag: hoe dit temperament zich richt. De groep der katholieke jongeren richtte zich sociaal, mede in reactie op de 80er beweging. Maar geleidelijk aan begon ze te zien dat de sociale behoeften van katholiek Nederland niet het meest onvoldaan gelaten werd door het z.g. individualisme, waartegenover de menigte altijd onverschillig zal blijven en waarvan de eenige merkbare invloed op onze maats schappij is een verbluffende toename van de betweterij en oordeelszucht in alle kringen. De sociale reactie der jongeren is zich toen meer gaan richten tegen een zekere ongewenschte bijval die de Roomsche levensuitingen zelf vonden.’
Van Duinkerken onderbreekt, zonder zichtbare noodzaak om adem te halen, zijn betoog, en giet met een Carnaval-feestelijke zwaai de rest van zijn Dordmunder naar binnen. Dan kijkt hij
| |
| |
me grimmig aan, als was ik van alles de schuld, en bijt me verder toe:
Kort aan onze publicatie vooraf gingen n.l. de vertaalde publicaties van bekeerlingen uit ongeveer alle landen van Europa, waarin zeer terecht de behoefte van Europa aan hooger leven werd uitgesproken en waarin werd gewezen op de liturgie en de dogmatiek als bevredigingsmiddel. Zonder den inhoud van deze geschriften te willen afkeuren op zich zelf, richten wij ons tegen hun eenzijdigheid en vooral tegen de eenzijdigheid, die zij veroorzaken in de hersens van daarop verkeerdelijk ingestelde personen.
Men zou dus deze zijde van de jongere beweging kunnen noemen een normale en spontane reactie van het geboortekatholicisme op het bewonderenswaardige enthousiasme van wie gelukkig zijn in het verworven bezit, en op het niet bewonderenswaardig enthousiasme van wie meenen de schoonheid en het katholicisme te moeten demonstreeren door overal zondaars te vinden.
☆ Ik geloof dat jullie Zuidelijke aard méér nog dan de onze hierdoor gekwetst wordt?
- Het doet inderdaad onze Zuidelijke aard pijnlijk aan dat een Katholicisme, dat de hooge familiariteit van een traditie bezit, behalve met een menigte Paulusteksten beplakt te worden, óók nog het etiquet burgerlijk of lauw mee moet dragen. En dat van dezelfde menschen, die hoog opgeven van de middeleeuwen, de kruistochten en Dr. Schaepman.
Deze ijveraars voor maatschappelijke verbetering willen een volk, waar zij zich boven verheven voelen door hun apostolaat, opheffen tot God en om dat te bereiken trachten zij het volk van zijn aard en zijn temperament te ontdoen. Zij zien voorbij dat doodenoffers óók zondig zijn.
In een van de provinciale bladen is mijn Carnavalsboekje, wederom aan de hand van een menigte Paulusteksten, beschouwd als een apologie van het savoir vivre. De, uiteraard Eerwaarde, schrijver, weet niet welk een pleizier hij me daarmee gedaan heeft. Want sinds de katholieken in Holland zich weer openbaar als zoodanig mogen doen gelden, hebben zij wèl geleerd katholieke
| |
| |
beginselen toe te passen in de bespreking van alle mogelijke practische gevallen, maar vereeniging van het Katholicisme met de normale alledaagsche levenspractijk van ieder persoon heeft men blijkbaar nog niet geleerd. Men zoekt het katholieke heil in opvallende deugdzaamheidjes, die van buiten af worden geintroduceerd in het dagelijksche leven en gesprek, en beschouwt de orde als het agglomeraat dezer ordelijkheden. (Roomsch stemmen, afgeven op de mode, niet charlestonnen etc.) Het katholieke savoir vivre wordt nog steeds ernstig gemist, of juister, ieder savoir vivre wordt nog steeds als onkatholiek beschouwd.
☆ Geloof je, dat dit savoir vivre al ergens in onze katholieke litteratuur gestalte heeft aangenomen?
- Ja! Overal waar de gezonde katholieke mentaliteit spontaan reageerde in de satyre. De middeleeuwsche Reinaert, de hekeldichten van Vondel, sommige brieven van Alberdingk Thijm, verschillende van jouw eigen prozastukjes, zijn openbaringen van wat ik bedoel.
☆ Is het niet wat eenzijdig, deze uiting uitsluitend te vinden in de satyre?
- Misschien, maar de satyre openbaart het sterkst de behoefte eraan. Een bevrediging ervan vinden we in de Middeleeuwsche Kluchten en Sotternijen, in de vastenavondspelen, en in de weinige niet satyrische humorglimpen die een katholiek na de hervorming nog durfde vertoonen. In de middelmatige uitingen van Vlaamsche litteratuur is een teveel van deze kwaliteit.
☆ Dat heeft mij ook tallooze malen gehinderd. Geloof je niet, dat dat te wijten is aan het doodende provincialisme temidden waarin de meeste van deze auteurs uit de achterban zijn gedwongen te leven?
- Er valt een boek te schrijven over litteratuur en provinciesteden. Gewoonlijk wordt de groote stad ten laste gelegd, dat zij de menschen opslorpt en ze hun persoonlijkheid doet verliezen. Niets is minder juist. De schrijver in de provinciestad loopt hiervoor veel grooter gevaar. Felix Timmermans en Lier ondergaan een onderlinge wisselwerking, welke voor beiden nadeelig is. Ik woon zelf ook in een aardig stadje, waarvan ik veel
| |
| |
houd, en waar alle slechte menschen kwaad doen, en alle goede menschen kwaad spreken. Hierdoor riskeert men altijd een ongemotiveerde belangstelling te krijgen voor onbeduidende dorpstypes en intrigues. Ik moet hier echter aan toevoegen dat het geisoleerde leven in een klein stadje, waar een familie reeds eeuwen gevestigd is, een zekere traditionaliteit geeft aan het denken.
☆ Vind je dat werkelijk een winst?
- Ja. Minstens voor mezelf.
Bóém. Ik zal hier dus maar niet op doorgaan, want dan krijg ik een degelijk sermoen over mijn eigen lichtzinnigheid en het accuut afwezig zijn van hersenarbeid in mijn toch al niet waterdichte publicaties. Ik zie in zijn felle oogen dat ik eigenlijk niet heelemaal wàsch-ècht geschat word door dit slachtoffer. Maar ik denk minstens een goede zet te doen door de volgende vraag:
☆ Geloof je persoonlijk aan het voortbestaan van een waardevolle traditie in Brabant?
- Ja. Maar deze traditie leeft waar ze niet gezocht wordt door de vele Brabantsche cultuurapostelen, waarmee wij sinds Schaepman en spijts hem verrijkt zijn. Ze ligt juist bij het volk zelf en bestaat grootendeels uit die elementen, waartegen genoemde cultuurapostelen zich bij voorkeur richten.’
En, als om een zijdelingsche aanwijzing te geven, waar ik moet gaan zoeken, stel je voor dat ik die traditie vinden wilde, baadt hij zijn snel pratende lippen in een oeverloos glas.
☆ Geloof je dat die waardevolle traditie zelfs maar voor een klein gedeelte vorm heeft gekregen in de boeken van A.M. de Jong?
- Ik ben overtuigd van het tegendeel.
☆ Wees niet zoo kort. Zeg me minstens of je het met me eens kunt zijn, dat ze veeleer een onberekenbare schade hebben toegebracht aan het beeld dat niet Brabanders zich van deze cultuur vormen?
- Ik geloof het wel, maar moet eerlijk bekennen, dat ik het oeuvre van de Jong niet heelemaal kan lezen. Ik schrik niet terug voor een paar duizend bladzijden verveling, maar wel voor vier pagina's domheid, laat staan dus voor twaalf honderd. Ik be- | |
| |
schouw A.M. de Jong als een zich steeds repeteerende breuk van het burgerlijk fatsoen en de schoolmeesterij die hem nu eenmaal aankleven en die hij met alle geweld wil kwijt raken. Daarom neemt hij de houding aan van de zoogenaamde geboren artiest, waarover je in de boeken leest en die alles durft zeggen. Zoo is meteen te verklaren hoe hij in zijn Merijntje Gijzen zich krampachtig vast houdt aan onwelvoegelijkheden. Als denker is hij een herkauwer van de gedachten der grootste domooren van de 19e eeuw.
☆ Wat denk je van zijn streven, beslist romans voor het groote pubiek te willen schrijven?
- Voor zoover de vraag A.M. de Jong betreft, meen ik dat ze niet heelemaal juist geformuleerd is. Ik zie deze man eerder als een strever in een andere zin van het woord. Al geloof ik toch ook aan een zekere onmiskenbare, maar uiterst onhandige, eerlijkheid in zijn gemoed. Doch het streven naar een goed populair boek is mij uiterst sympathiek. En ik benijd de man die het verwerkelijkt ... Maar, het lijkt me niet rechtvaardig een aandrang in die richting uit te oefenen op de dichters. De schrijver van een der beste Nederlandsche volksromans, Jacob van Lennep, wiens Ferdinand Huijck ik bedoel, was geen dichter, zoomin als Dickens, Dostoyewski, Stendhal, Flaubert en alle groote romanschrijvers die je wil, of ze Volksromans schreven of niet.
☆ Ik geloof dat deze conclusie veel en veel te haastig is. Want hoe verklaar je dan dat de Montherlant, Cocteau, Maurǐac, Souppault, d'Annunzio, om er maar een paar te noemen, voortreffelijke verzen en even voortreffelijke romans hebben geschreven?
- Ook Walter Scott heeft verzen geschreven, en Goethe romans. Ik wil dus de mogelijkheid niet ontkennen, maar blijf vaststellen dat het onrechtvaardig is, deze combinatie in de werkelijkheid te eischen. Het publiek is zeldzaam veeleischend tegenwoordig, kwantitatief gesproken tenminste. Het leest geloof ik onze boeken niet, maar verlangt strikt dat wij er drie in het jaar zullen schrijven. Vergelijk eens de voortdurend in onze pers terugkeerende klacht over gebrek aan katholieke litteratuur met het
| |
| |
feit dat er bijna maandelijksch een boek van een of ander katholiek litterator verschijn. We zijn in Juli. Sinds Juli verleden jaar verschenen er publicaties in boekvorm van: Meekel (2), Koenen (2), Helman (2), Kuijle (1), Kuijle-Helman (1), Anton van Duinkerken (2), Jan Nieuwenhuis (1), Willem Nieuwenhuis (2), van Moorsel (1), ten Berge (1), Brom (1), Coolen (1), enz. Van dit alles is de grootste helft direct creatief werk.
☆ Misschien mag ik je als uitgever, uit de zoete droom helpen, als zouden deze boeken ook allemaal worden verkocht?
- Dat geloof ik ook niet. Maar ik constateer dat men om nieuwe vraagt. Bovendien genieten onze auteurs een populariteit die verschrikkelijk is. Een doodgewone jongen, die je voor de eerste keer van je leven ontmoet, noemt alle auteurs waarover hij spreekt bij de voornaam waarbij hun familie ze pleegt te noemen. Dit dringt zelfs officieel door. Henri Bruning, die nooit anders dan Henri onderteekend heeft, staat in een leerboek genoemd als Hans. Men kent alle familieomstandigheden en spreekt mee alsof men dagelijksch met drie auteurs aan tafel zat, terwijl men nalaat te lezen, of langs alle mogelijke slinksche wegen een exemplaar van een of ander boek tracht te leenen of te bekomen.
☆ Laten we maar afstappen van dit bittere chapiter. Ik moet daar dagelijksch op de bedroevendste manier mee rekening houden. en op alle manieren heb ik in deze materie een ondervinding opgedaan die nogal beschamend is voor katholiek Nederland. Vertel me liever nog waar je veelzijdige geest en pen zich op het moment mee bezig houden?
- Ik publiceer in Roeping een roman ‘Vertelsel in de Hut’. Verder verzamel ik documenten voor een leven van Raspoetin, de man, die mij onder al mijn tijdgenooten het hevigst interesseert. Dezer dagen zal eindelijk mijn novelle ‘De Ravenzwarte’ verschijnen. Ik heb er eenige veranderingen in aangebracht, omdat de tekst van vijf jaar geleden mij niet meer overal beviel. Jij weet zelf beter als ik hoe het staat met de uitgave van ‘Charlie verliefd’, ‘Achter de Vuurlijn’ en ‘Sint Bernardus' verhandeling over de liefde tot God’. Dit laatste boekje geef ik de voorkeur onder mijn werk, al is het een vertaling. Vertalen is een zeer
| |
| |
bijzondere vorm van scheppen; het is materieeler, bewustertechnisch dan zelf iets schrijven. Ik hou van de taal en vertalend controleer ik als het ware haar mogelijkheden. Op het oogenblik verbeter ik de laatste proeven van ‘De Kreet van Abels Bloed’, een door mij vertaalde bloemlezing uit de werken van Ernest Hello, die ik in mijn snipperuren heb samengesteld. Ik geloof dat ik, en trouwens alle jongeren, eerst nu de groote werkperiode zijn ingetreden.
ELSA VAN HAGENDOREN.
|
|