De Gemeenschap. Jaargang 4(1928)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 244] [p. 244] A. den Doolaard: De ontmoeting Mijn spoor had zich verward In witte winterduinen. Boven de dennenkruinen Is de hemel koud en hard. Daar heb ik u gevonden, Die voor mij zijt vergaan. Wij hebben saamgestaan Uw zwart haar naast mijn blonde. Uw hand rukt in mijn hand Oogen grijpen in oogen Lijven staan saamgebogen Het bloed één brand. Gegroet mijn donkre makker Wie brak in uw verblijf Wie sprak tot 't zwijgend lij En schopte uw slapen wakker? ⊊sl; Gij die in voortijd wild Hier raapte blauwe vruchten Door mensch en dier geduchte Wie heeft uw lach verstild? Uw borst is warm en naakt Geen pijlwond kwam u kerven Hoe kwam uw bloed tot sterven Dat nu sprongsgewijs ontwaakt? [pagina 245] [p. 245] Der golven brijzelingen Konden u breken niet Uw lijf boven hun lied Werd een witter sneller zingen. De wind verandert niet De golven spelen eender De zon die ons verliet Zonk door uw stervensschemer Maar liefde bleef en haat En 't hooploos hunkren bleef En 't was een vrouw die dreef De nacht langs ons gelaat. Tusschen haar heup en hals Werd kussen brandend bidden Een duizelen temidden De wereld die zij was Zij stiet ons in den dag Waarin haar zonoog brandde De wind over de landen Droeg haar verrukte lach. Uw fakkel 't koren sloeg Haar geur hing rond de oogsten Uw hiel vertrad de rozen Haar borst twee rozen droeg Daarom aan smalle kust - Zwaard tusschen zee en hemel - Heeft U de wind gedreven Tot een wondenlooze rust. [pagina 246] [p. 246] Maar Uw teruggedoken oogen Twee donkre wonden zijn Omdat twee andre oogen Verzworven meeuwen zijn. Hun kreten in den wind Stoorden uw onvast slapen Maar 't ruksgewijs ontwaken Was in .een leegen wind. Binnen mijn armen lag zij Met 't eendere gebaar Over mijn schouder zag zij Het spel van u en haar. Zij blijft - wij moeten sterven Want uit ons wild vermoeien Moeten werelden bloeien Ons blijft 't verstooten zwerven. Vorige Volgende