| |
| |
| |
Kroniek
Muziek
Musicalia.
Reeds van verschillende zijden werd gesignaleerd dat de bloei van ons muziekleven - veel concerten, tamelijk groote belangstelling van het publiek - maar schijnbaar en oppervlakkig is. De productieve krachten bij ons zijn uiterst schaarsch, en komen zoowat nooit in de gelegenheid hun nieuwe werken te laten hooren. Daarom behoort een uitvoering van jonge Nederlandsche noviteiten steeds tot de belangrijke gebeurtenissen van het seizoen. Nu kwamen er twee achter elkaar, en beiden waren zóó dat ze terwille van zichzelve reeds, de belangstelling in hooge mate verdienen. ‘Tombelène’, een balletmuziek van den jongen Zuid-Nederlander G. Devreesc, is een merkwaardig product van iemand met veel orkest-routine, veel instrumentale eruditie, die tevens nawkeurig bekend is met alle moderne muzikale ideeën. Natuurlijk zijn er ‘invloeden’, en de reminiscenzen-jagers kunnen ook hier hun hart ophalen. Maar zijn er niet altijd nawijsbare invloeden geweest, bij de grootste meesters misschien de meeste? En een persoonlijke klank heeft Devreese toch ook reeds. Vroeger werk was nog wat slap, nu is alles verscherpt, pittiger en energieker geworden. Ook de schijnbaar te groote lengte zal misschien juist-berekend blijken, wanneer deze muziek in haar dienende functie, bij de scènische uitvoering wordt gehoord.
Het nieuwe piano-concert van Willem Pijper werd eveneens een verrassing, maar om een heel andere reden. Pijper had zich in de laatste jaren met bijna starre systematiek toegelegd op oorspronkelijkheid, die voor hem grootendeel gelijk was aan ongehoordheid. Men heeft er te weinig aandacht aan geschonken, dat twee factoren vooral van belang voor hem waren: de orginaliteit van den totaalklank, en de visueele waarde van zijn compositie. Het is wonderlijk hoe sommige componisten algemeen-sensitief zijn aangelegd (Debussy), andere visueel (Schönberg), andere weer zuiver motorisch (Strawinsky) en slechts enkele exclusief acoustisch (Bach). Dit is natuurlijk eenigermate gegeneraliseerd, en in de meeste gevallen zijn er naast sterkere factoren ook zwakkere tendenzen aanwezig. Pijper nu heeft altijd vooral gewerkt op het gezichtsbeeld van zijn composities.
In zijn pianoconcert echter zijn de twee genoemde factoren, die in zijn voorgaande werken zoo sterk tot uiting kwamen, aanmerkelijk verzwakt. Pijper is niet bang geweest syncopisch te schrijven, een duidelijke thematische ontwikkeling te geven, in zekeren zin terug te komen tot oude vormen. Intuïtie en spontaan gevoel zijn hier minder beperkt geworden door vers standelijke overwegingen. Iets van het starre germaansche, iets van het geleerde en ‘bewerkte’ is nu uit zijn muziek verdwenen, en mij schijnt het toe dat het werk van Pijper er stabieler en zuiverder door geworden is.
Voor het overige een dor seizoen, met niets dan dorre reproductie. Ik moet hier één uitzondering maken: voor den neger Roland Hayes, een jonge, hoogst begaafde zanger, die toonde de verschillende Europeesche muziekculturen goed door te hebben, zonder daarbij iets van zijn eigen karakter te hebben ingeboet. De liederen van onze romantici zong hij met meer smaak en begrip dan het gros van onze zangers doen, en daarenboven gaf hij een sublieme vertolking van de liederen van zijn eigen ras, de Negro-spirituals. Te weinig acht wordt er gesla- | |
| |
gen op de recente wedergeboorte van christelijke middeleeuwen, daar ginder bij het nieuwe zwarte volk. Kwamen onze geestelijke liederen en leysen niet op dezelfde wijze tot stand als de negro-spirituals? Hun geest is ook precies dezelfde, muzikaal zoowel als poëtisch:
An' He never said a mumbling word
Not a word, not a word....
They nailed him to the tree
An' He never said a mumbling word
Not a word, not a word....
Als op de eene plaats in de wereld de beschaving vermolmt en ineenstort, begint op een andere plek een volk zijn bloeiende middeleeuwen; het rhythme van dit leven kent geen storingen.
In het theater niets dan sensatie van de burgerlijkste soort. Tegenover de angstig-knappe dansprestaties van een Anna Pawlowa staat een muzikale begeleiding van het minderwaardigste genre. Er zijn pakhuizen vol goede oude, en nog betere moderne balletmuziek, Pawlowa gebruikt muziek die nog te slecht is voor het circus. De grootste sensatie van dit ensemble is dan ook het doen herleven van vóór-oorlogsche protserigheid. Het proletas riaat-in-goeden-doen mag nu genieten van de vroegere pleziertjes der jichtige monarchen ‘zoo verdorven door weelde en wuft genot’. Dat wordt nu zeker het groote publiek??
En voor de rest is het de ‘Opera Itas liana’ die ons bezighoudt. Er zijn daar prachtige Italiaansche stemmen van enorme virtuositeit; maar wàt er gezongen wordt en de geheele entourage, zijn beide zoo idioot, dat het onbegrijpelijk is hoe men dit vandaag nog ernstig kan nemen. Regie, spel, décors zijn als van het slechtste dilletanten tooneel, de balletten zijn log en stijf, het koor is een verzameling corpulente grootmoeders. 't Is overigens een van de weinige gelegenheden die we hebben om crimineel-anthropologische studies op ons dooie gemak te maken. Niet om de vele moord- en doodslag-scènes, maar om de talrijke boeventronies vóór en achter het voetlicht. En er worden goede zaken gemaakt.
L.L.
| |
Het absolute misverstand ....und kein Ende.
Waren het Bcckmessers: maar ze brengen het niet verder dan Droogstoppel.
We hebben uit Nijmegen de trieste grap gehad van in stukjes gehakte en als een bladzijde dubbel-boekhouden weer bij elkaar gelegde gedichten. Dit moest het onbewijsbare omtrent het rythme bewijzen. Nu werpt de heer Jop Pollmann zich, met microscoop en pincet, op de muziek en het maandschrift ‘Roeping’, zijn rijke traditie van bevordering der nieuwere muzikale inzichten indachtig, vliegt er weer in. Bergen en dalen ontmoeten elkaar niet, maar menschen altijd. De syncope is zijn bête noire, en de jazz, en de chromatiek. Hij meent het bewijs te leveren dat deze dingen in-se slecht zijn. Hij heeft ‘objectief vastgesteld dat de syncope de physieke en psychische onrust uitbeeldt’ en wil zich nu wagen aan een ‘objectieve beoordeeling van de moderne dansmelodieën.’ En zijn bewijsmateriaal? Bedaar Jupiter, bedaar....:
‘Scheldwoorden worden zeer vaak door halve tonen gedragen’, zie Don Juan van Mozart;
‘De chromatiek is de wroeging van Wotan’, zie de Walküre van Wagner; ‘De chromatiek beeldt uit hoe Siglinde Siegfried ‘mit wachsendem Entzüeken in die Augen blickt und dann leidenschaftlich seinen Hals umschlingt’, zie idem;
‘Chromatiek is het wilde lachen van de Walküren en.... het brieschen van Wodan's paard’, zie idem;
‘Chromatiek is het ijlen van het
| |
| |
doodzieke kind’, zie Erlkönig van Schubert;
WILLEM MENGELBERG. Een typische foto welke wij plaatsen ter gelegenheid van het eere-doctoraat van onzen grooten dirigent.
‘Chromatiek is de radeloosheid van Elsa als Lohengrin moet heengaan’, zie Lohengrin van Wagner;
‘Chromatiek is machteloosheid’, zie Mörike-Lieder van Wolf;
‘Chromatiek is onweer, storm, bliksem, aardbeving’, zie Jahreszeiten van Haydn;
‘Chromatiek is bacchantische wellust, geraffineerde verleiding’, zie Tannhäuser van Wagner;
‘Chromatiek is de zondeval van Adam en Eva’, zie Il paradiso perduto van Enrico Bossi;
‘Chromatiek is de afmattende, razende rusteloosheid’, zie Lieder eines fahrenden Gesellen van Mahler.
Dit alles schrijft niet dominee Kersten, maar de heer Pollmann. Hij is tusschen de twintig en de dertig, maar vervloekt: hij bedoelt het niet als een mop. Hij moet in staat zijn ons een volgend maal te vergasten op een betoog over de schandalige gewoonte der schilders, om bijvoorbeeld vermiljoen in hun doeken te gebruiken.
Hij mag mijnentwege van de syncope, yan de jazz en van de chromatiek zooveel kwaads zeggen als hij wil. Ik ben er ook voorstander van deze dingen met mate te genieten: er is n.l. zooveel beroerds bij. (Zoo zijn er ook veel slechte en weinig goede eethuis zen, veel slechte en weinig goede tijdschriften, veel slechte en weinig goede veiligheidsscheermesjes). Maar waar zij goed zijn wensch ik de stem van den heer Pollmann niet te hooren, die onder het vele dat hij wilde bewijzen voornamelijk dit bewees: dat hij geen enkel antecedent heeft om aan zijn Bureau des Constatations een afdeeling Conclusies te verbinden. Hij moet, in zaken van kunst, eerst op de essentialia leeren letten. De rest is maar larie.... en bovendien zijn de ijverigste vergeestelijkers merkwaardig veelvuldig de meest verstokte kunstmaterialisten. Laten zij kamfer slikken, maar geef ons frissche lucht!
J.E.
| |
| |
| |
Litteratuur
De surrealisten in de realiteit.
Afgezien van hun denkbeelden, vors men de surréalisten als menschen nog een raar troepje; van een bepaalde groepsformatie schijnt er geen sprake te zijn, want zij gaan tegen elkander nog erger te keer dan tegen hun meestverklaarde tegenstanders. Onlangs heeft de begaafdste onder hen, Philippe Soupault, een nieuwe utigave bezorgd van de ‘Chants de Maldoror’, en daaraan een groote studie over de Lautréamont toegevoegd, die de broeders surréalisten blijkbaar niet geheel naar den zin was. Ze hebben daarom een manifest uitgegeven, waarin gezegd wordt dat Soupault thans heeft afgedaan; dat het eigenlijk nooit iets is geweest....
Een ander manifest gaat te keer tegen allen die te Charleville een monument voor Rimbaud oprichtten. Rimbaud haatte zijn geboortestad, haatte Frankrijk, haatte alle menschen; niemand behoeft hem dus te eeren na zijn dood, merken de heeren op.
Tot nog toe waren de surréalisten weleens interessant, want ook de dwaling boeit. Maar de imbeciele ondergrond komt wel erg gauw bloot te liggen, en van logica of gezond verstand blijkt geen spoor; 't is niet eens meer aardig.
A.H.
| |
Over van alles
Vervolg op theophrastus' karakteristieken.
Herr Hasenbalg.
Herr Hasenbalg is hij, die in iedere categorische karakteristiek een persoonlijke beleediging ziet, die elke ironie kwetsend, elk sareasme een leugen vindt. Nu is Herr Hasenbalg iemand die geregeld zijn dagblaadjen leest en zich des Zondags vermeit in de geneugten des stuiversmagazijns. Sie sind recht, Herr Hasenbalg; 'sist ganz harmlos.
Maar wee als hij een literair tijdschrift in handen krijgt. Eerst gnuift hij over de domheid van lieden die zich zoo aanstellen. Dan ergert hij zich stiekem omdat deze lieden feitelijk toch niets te vertellen moesten hebben. Vervolgens is hij ernstig gepikeerd omdat zij in een oneerbiedige toon schrijven over sommige dingen. Tenslotte wordt hij rood van kwaadheid, vloekt en tiert, want hij ziet ergens staan:
‘De haas blies op zijn balg
Dat gaf mij zulk een walg.’
En hoewel hij dit vers evenmin als zijn dichter begrijpt, is hij woedend, want hij bespeurt vilijne toespelingen op zijn eigen naam. En hij weet niet:
Dat een schrijver generaliseert omdat de afzondelijke individuen hem niet interesseeren.
Dat hij karakteristieken schrijft om de monstruositeit van sommige figuren van zijn tijd te toonen.
Dat ‘de vriend die mij mijn feilen toont’ altijd een ondankbaar werk verricht.
Dat zijn tijdschrift allerminst geschikt is voor de familie Hasenbalg.
Dat er geschreven staat: ‘Nous ne jouons pas pour le balcon’, wat in rond Holandsch zeggen wil: ‘God heeft de standen gewild’. (Nietwaar?) Dat tenslotte de kunst van lezen en verstaan niet aan een ieder gegeven is. Daarom: Genavond herr Hasenbalg; blijft bij uw ochtendblad, of lees de Morgen, de Tijd, de Voorwaarts of de Achterwaarts, opdat gij u niet ergert.
A.H.
| |
Laten we ons blameeren!
Er zijn van die voortreffelijke Hollandsche eigenschappen, die ons hart doen gloeien van trots tot deze uitverkoren natie te behooren. Om er maar eens een te noemen, de nietsontziende liefde voor onze tegenstanders, die b.v. zoo ver gaat, dat wij zelf de knuppel leveren om ons af te rossen. Dit is al een heel oude eigenschap. Denk maar eens aan onze voorvaderen, die anderen zoo dapper lieten vechten voor onze vrijheid, en munitie leverden aan de tegenstanders
| |
| |
om de eigen troepen neer te paffen. Deze zelfvernietigende liefde is nog niet uitgestorven, zij leeft nòg, zij het in anderen vorm. Wij slaan elkaar nu niet meer dood, we schrijven elkaar zwakzinnig met lange artikels en als we de liefde erg te pakken hebben leveren we de tegenpartij argumenten om ons te hoonen.
Zoo lazen we onlangs in een onzer uitstekende provinciale bladen, verschijnende in een onzer meest katholieke provincies, een fraai stukje proza, guitig, naïf, overtuigend, dat we hier overnemen.
| |
Voor de stervenden.
De Hemel voor 'n kwartje.
Waarlijk het is heel wat anders geworden, sedert Jezus met z'n ezelke naar Egypte trok. De wereld vergemakkelijkte alles op zijn manier en tot z'n voordeel. Wij, katholieken, vinden eveneens verscheidene middeltjes uit, om de arme zieltjes veilig den hemel te laten binnentippelen. Af en toe vinden wij een nieuw plaatske aan den hemel, waar nog ruimte genoeg is om een deurke aan te hangen. St. Pieter heeft het tegenwoordig al druk genoeg om op alle bellekens te letten. Hij heeft wel wat knechten, maar ge weet wel hoe het dikwijls gaat, als ge daar wat te veel op vertrouwt, als die eenmaal aan het kletsen geraken en St. Pieter kan dan zelf weer naar voren sloffen om te kijken wie er aan de deur staat te rammelen. Zooals het te begrijpen is. komen er overal niet evenveel door langs de verschillende poorten; zoo hebt ge bijv. de martelaarspoort, die komt zoo maar niet alle dagen in werking, maar degene, die daar langs binnen komt, mag zeker en vast dicht bij Jezus' voetjes zitten, tusschen al de Patriarchen, Profeten, Apostelen en de andere hooge Heeren van het hemelrijk in.
Andere poorten zijn er: de kloosterpoort, ook een piekfijne; de koningspoort, die tegenwoordig om zoo te zeggen afgedankt is, en dan nog een heeleboel anderen.
De poort nu die het laatst bijgemaakt is, is de poort van de Godsvruchtige Vereeniging (G.V.) van den H. Joseph, tot hulp der stervenden, naar de laatste mode gemaakt, dus ge kunt wel begrijpen hoe breed ze is, hoe gemakkelijk ze open gaat, ze klemt niet in het minst, maar ze is ook met goede olie gesmeerd en haar klinkende bel houdt St. Pieter den gehcelen dag wakker, zoodat hij aan geen middagdutje meer kan denken. Die arme St. Pieter.
Maar hier mag, zooals ge wel begrijpen kunt, niet Jan en alleman door: alleen maar de gedecoreerden. Ge moet een decoratie op uw jas hebben zitten van zieltjes die gij stervend door uw gebeden, opofferingskens, uit de klauwen van Satan hebt gerukt.
Nu zult ge me zeggen: dat vind ik toch zoo gemakkelijk niet, stervende zieltjes redden; ik ben zoo heilig niet. om die los te rukken uit Satan's macht.
Als dat zoo is, wel dan kan ik U maar één raad geven: ‘Wordt het’. Denk eens na, elken dag zitten er 150.000 menschen op het bankje der beschuldigden voor Jezus' rehterstoel; dat is elke minuut 100. Terwijl ik hier schrijf wordt er een ziel geoordeeld. misschien neergesmakt in de helleafgronden. Ge ziet dus, dat er gelegenheid genoeg is om zoo'n decoratie te verkrijgen. Rekent eens uit: elk jaar 8 zieltjes redden, toch niet te veel, hé? Ik reken dat ge maar 60 jaar zult leven, dat zou dan 500 zieltjes uitmaken ongeveer. Heel die troep staat natuurlijk met ongeduld te wachten om U op te voeren naar Gods troon en wees er zeker van, dat ze allemaal wat gaarne opschuiven als ge komt, denkt ge 't niet? En Jezus zal voor U geen rechter zijn, maar een Vriend; ge hebt Zijn zieledorst gelescht, groot zal uw belooning daarvoor zijn.
Om lid te worden moet men zich laten inschrijven in het register der G.V. en zich verplichten (niet onder zonde) een kort schietgebedje, dat op het inschrijvingsformulier staat, dagelijks te bidden. Bij de inschrijving stort men
| |
| |
een contributie van 25 cent voor de verschillende doeleinden der vereeniging. Dus voor 25 cent kunt ge één van de prachtigste fauteuils koopen, die er in de hemeltimmerij te krijgen zijn. Ik denk dat de grijze monniken en oude gerimpelde eremijten, wel met een scheel oog naar ons zullen kijken, wanneer ze ons voorbij zien marcheeren. altijd maar hooger den hemel in. Maar zie je, dat is dank zij de nieuwe deur. Toch wel slim gevonden, vindt ge niet?
Om een ijverig lid te blijven, is het raadzaam zich te abonneeren op het tijdschrift der G.V. Dat kost je ƒ 1.50 per jaar.
Er bestaat ook nog een bijzondere afdeeling der G.V. voor de priesters, welke jaarlijks een H. Mis willen opdragen voor de stervenden. Hieraan zijn, zooals aan de voorgaande afdeeling, uitgestrekte geestelijke voordeelen verbonden.
Adres: Paters Maristen Juvenaat Sint Joseph, Hulst (Zeeland).
Heb ik teveel gezegd over onze zelfvernietigende liefde voor onze tegenstanders?
Ruim drie eeuwen smullen onze andersdenkende landgenooten aan de taaie, imaginaire kluif, ‘aflaatzwendel’ genaamd. Ruim drie eeuwen is er danig gewerkt om deze fictie te bestrijden, de onwezenlijkheid ervan te doen inzien, maar nog leeft deze legende voort. Het werd echter waarlijk tijd, dat we eens met een werkelijkheid kwamen en die hebben we nu geleverd, kant en klaar met een pracht van een cry, met een slogan om C. & A. jaloersch te maken. Wij garandeeren U de eeuwige zaligheid voor vijf en twintig koperen centen: ‘De hemel voor 'n kwartje’.
Hulde! hulde!
C.B.
| |
Ons vorig omslag.
Vele van onze scherpzinnige lezers hebben reeds uit zichzelve begrepen dat het bij ons vorig omslag om een prijsvraag ging, een raadsel dat meer scherpzinnigheid vroeg dan een gewoon gezelschapsspel, meer vindingrijkheid dan het laatste schaakprobleem van Capablanca.
Tal van inzendingen mochten wij ontvangen, maar helaas, geen van de oplossingen bleek goed te zijn, en de redactie was dus gedwongen het partijtje champagne, voor de winnaars bestemd, zelf op te drinken; hetgeen tevens eenigermate haar leedwezen om de vele slechte oplossingen kon verzachten.
Niemand is op het scherpzinnige, en toch zoo eenvoudige idee gekomen, dat het hier een gezelschapsspel over een gezelschapsspel gold. De goede oplossing van het raadsel was namelijk: ‘het omslag stelt voor een partij lotto tusschen den heer Ravensteijn en den heer Mondriaan, in een ideale remise’.
Er waren lezers die meenden dat het omslag een sterrenbeeld voorstelde: per aspera ad astra. Anderen weer dachten aan een verkapte reclame voor Formamint. Eén lezer verraste ons door te denken aan een symbolische voorstelling van het woord ‘kosmisch’; ongetwijfeld leest deze man ook maandelijks ‘de Stem’.
De scherpzinnige kunstredactie van ‘De Pornograaf’ meende aanvankelijk dat wij haar een vel bacillen thuisstuurden, en nam verontwaardigd de pen op.... maar liet deze weer zakken, aangezien zij zich niet gaarne compromitteert.
Eenige flesschen champagne staan nog tot haar beschikking als zij durft....
A.H. |
|