Boekbespreking
Beknopte geschiedenis van de nederlandsche letterkunde. Door Dr. H.W.E. Moller. Uitgave: Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg.
De periodieke berichten, dat dit boek ter perse was en binnen veertien dagen zou verschijnen, hebben de verwachting levend gehouden tot nu dan eindelijk 't werkje voor ons ligt.
En de verwachting, na 'n korte lezing, dermate tot 'n ontgoocheling is geworden, dat we, 'n volledige bespres king aan de liefhebbers overlatende, ons haasten te waarschuwen voor dit leerboek. Of juister: zó groot was de ontgoocheling niet, daar, buiten z'n speciale onderwerpen, Dr. Moller weinig reden gegeven had tot 'n hoopvolle veronderstelling. Dat 't echter zo bont zou worden, had zelfs niemand kunnen denken, die toch de kleinere kris tiese artiekelen, noch de breder-bedoelde studies veel waarde had toegekend. Maar laten we, zonder 't bock in z'n geheel te overzien, de waarschuwing zo verduideliken, dat er niet of ander duister verband gelegd kan worden tussen de inhoud van deze bespreking en de plaats, waar hij verschijnt.
Daar is: het pieterige, schrale praatstijltje, het ge-ie en ge-n-ie van deze bewegingloze taal. De anti-vereenvoudigers hebben ongelijk, maar ik kan me begrijpen, dat ze weerspannig worden bij 't lezen van deze konfeksie-zinnetjes, die helaas bewijzen, hoe bij sommigen de vereenvoudiging van spelling 'n verdorring en verarming van stijl meebracht. Buitenrust Hettema vertoonde dat irriterende wipper-dewiptaaltje vroeger ook, en Huizinga had gelijk in De Gids toen hij schreef dat Dr. Moller in de Vondelsuitgave van de Wereld-bibliotheek 'n al te demokratiese indruk maakte.
Bewijzen?
Ze staan op iedere bladzij; ze kriebelen door 't hele boekje heen; ze woekeren als stoffige brandneteltjes om alle ‘innerlike zieningen’ en ‘ziels-werkelikheden’; ze maken alles grijs en bedompt. ‘Maar wat 'n mooie dingen vin je ook bij em die de geest vasthouen.’ blz. 273.
‘Hij zoekt naar 't leven van die mens. die zich daar openbaart in z'n werk. Hoe leefde die mens innerlik op de tijd toen ie dat kunstwerk schiep; wat geeft ie dus aan de gemeenschap. Dat speurde ie na met heftige indringing, en als em dan bleek, dat er geen belangrijk innerlik leven was in die ziel, wat zich uitspreekt in dat werk, dan was 't onherroepelik veroordeeld; wat gaf dan al 't andere, al leek 't nog zo fraai; 't was niets.’ blz. 287.
Maar erger. De Inleiding zet voorop ‘Niet de fraaie vormen van buiten, maar eerst en vooral de geestelike wezenheid van binnen, die naar buiten zich toont in z'n oprechte werkelikheid, die zoeken we in al die menselike uitingen, waarvoor 't Nederlandse woord noodzakelik middel geweest is.’
En dan wordt maar 't eenvoudige streepje getrokken: van God af-naar God toe; innerlike ziening - fraaie zegging. Kloos z'n eerste verzen: ‘Dat is allemaal vrij onbeduidend van inhoud, maar biezonder fraai dikwels van stemmingsbeelding en woord-enverskunst, en met heel veel bewondering voor z'n eigen.’ Leopold is er niet. En A. Roland Holst niet, en Buning, Nijhoff, Bloem niet. Hans Bruning is er zéér; en Jan Waelre en Gerard Panhuysen ook. De innerlike ziening leeft aan alle kanten; de zinnelike uitwendelingen horen in dit kooitje niet.
De beknoptheid van dit boekje maakt die fouten ernstiger. De verhoudingen staan nu eenvoudiger en de ongelooflike misvattingen zijn doorzichtiger, En dan te bedenken, dat naar dit boekje werd uitgezien als naar 'n eindelike veilige gids, dat, wellicht, deze