De Gemeenschap. Jaargang 4(1928)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Henriette Roland-Holst: Twee gedichten I Ik wil u al dieper indenken Dood, zóó, dat ge in mij groeit gelijk een kind. Zijt ge ons kind niet, als het avondrood vervaluwt en de schemering begint? Ik wil u indenken tot ik u ken, zooveel het levende u vermag te kennen, tot uw blik mij vertrouwd werd door lang wennen, tot ik eigen met u geworden ben .... Als ge dan komt, - de lang verwachte gast van onze waakgedachte en onze droomen - zal ik niet angstig zijn, zelfs niet verrast, en, u begroetend met een ‘welgekomen’, u volgen naar de poort, die slechts uw hand ontgrendelt; - de donkere poort waarachter ligt gespreid het oneindig land nevelbedekt, waarvan Gij zijt de wachter. 1926 [pagina 23] [p. 23] II De klank van mijn ouden vleugel wordt zwak en schril; er is iets versleten diep van binnen. Dat valt niet te herstellen; dat valt niet te vernieuwen; het is een doodelijk euvel: niets te beginnen. De arme zwakke klanken zullen al schriller hijgen; (waar bleef de warme, volle toon van zijn jeugd?) Tot ten leste komt het verlossende zwijgen voor het kreunen der smart en den jubel der vreugd. 1927 ORTIZ: Zelfportret (blauw krijt) Vorige Volgende