opdringen. Ik kom u brengen brood, rijkdom, voedsel, opdat er onder u geen armen meer zijn die gebrek lijden aan de vreugden des levens welke de schoonheid uitmaken.’
Een hoog, gillend geluid klonk door de boomen, en met een mathematische gelijktijdigheid keken al de negers elkander aan en giechelden, terwijl zij zich spiegelden in het gebit van hun buurman.
De zendelingen spuwden op den grond.
- ‘Duidelijker!’ riep Juniperus. ‘Ze verstaan je niet.’
- ‘Om het u te verduidelijken, sprak Zigomar, ik kom u leeren hoe elk van u intenser, dieper kan genieten van het leven door de bewustwording van de eeuwige schoonheidswetten welke zich manifesteeren in ......’
Een geloei, opstijgend uit de gelederen der negers deed Zigomar verstommen. ‘Ze worden nijdig, ze begrijpen je niet,’ schreeuwde Juniperus. Een der opperhoofden trad op Zigomar toe, en zei met veel gebaren iets tegen hem, waarop de andere negers eenstemmig ‘Ja, ja!’ knikten.
‘Zie je wel, zei Zigomar, ze zijn het ermee eens.’
- Dat valt te bezien, mompelde Juniperus schouderophalend, maar zijn gezel was geheel bemoedigd, overmoedig zelfs, en vervolgde op overtuigende toon:
- ‘Doet niet als de blanke mannen uit andere landen, die denken dat brood het eenig voedsel is, en die zich niet om schoonheid bekommeren alvorens hun buiken gevuld en hun magen verzadigd zijn. Gijlieden zijt verstandiger, ik weet het. Het eerste wat des ochtends uw oog treft is de dageraad. En gij begroet het ontluikende leven met een lied ....’
- ‘Daar begint je lied al,’ riep Juniperus. Onder de Somalilanders was een soort van gezang begonnen, dat in een oogwenk door de anderen in allerlei nieuwe toonaarden werd overgenomen, zoodat er in een minimum van tijd een groot gehuil en gejoel was. In een kring sloten de negers zich om Zigomar en Juniperus, en begonnen een wilde rondedans onder voortzetting van hun oorverdoovend gezang. - ‘Het vreugdelied om de ontkiemende schoonheid,’ zei Zigomar bleek bij zooveel emotie.
- ‘Volgens mij,’ sprak Juniperus, ‘lijkt het meer op: Heer zegen deze spijs en drank amen. Het zal mij benieuwen of we hier heelhuids vandaan komen.’
Maar er werd hem geen tijd gelaten zich verder te benieuwen. Op een gegeven teeken stortten de negers zich op de beide mannen, en in korteren tijd dan het verteld kan worden, waren zij in mootjes gerukt en opgepeuzeld. Geen zendeling was meer te bekennen. En