De Gemeenschap. Jaargang 3(1927)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] A. den Doolaard: Tristan's ontwaken ‘And their four lips became one burning mouth’ Swinburne AAN D. Ik dronk den beker en zij dronk den beker En 't tasten mijner tanden langs den rand Naar waar haar lippenlokking had gebrand Maakte de ontmoeting onzer monden zeker. Binnen dit kleine bekerrond verzonken De werelden achter den muur der waatren. Mijn lippen hebben aan haar mond gedronken, Mijn oogen zagen haar, en zij vergaten Hoe steden hurken achter horizonnen, Waar straten geuren gaan van bloemguirlanden, En bruiloftsfakkels tusschen sterren branden, En 't hooge kinderzingen is begonnen; Hoe over vuren, waar zich legers warmen, Langs vrouwen, die het bruidsnachtbed bereiden, Heft zich naar 't schip, dat over 't schuim komt schrijden Het hunkren van eens grijzen konings armen. Ik, die in 't schildenslaan en speergesplinter Mijn beukelaar door 't krijgsgewoel deed wentlen, Een rots, waarrond het slaggetij gaat kentren, - Hoe durf ik naadren zijner haren winter? Hoe kan ik klemmen rond die koningsvingren Mijn vingers, die den zwaardknopgreep vergaten, Om in het grondelooze diep der haren Te weerlichten als witte valstroomvisschen? [pagina 44] [p. 44] Hoe kan ik leggen aan dien koningsmantel Mijn handen, die haar schouders schuw onthulden, Tot borst aan borst en knie aan knie gekanteld, De lichamen elkanders wensch vervulden? Welk zonnevuur zal na deez' nacht verrijzen, Waarin mijn ziel zijn dubblen droom ontmoette: De woeste vreugd der witte paradijzen, En de ontroering om haar handenkoelte? Vorige Volgende