Matthias Kemp:
Benoit Labre in het gebergte
Overal zocht hij het bittere, het tegengestelde van wat de natuur verlangt.
EMILE ERENS
Om den Hemel wil ik de aarde haten!
O Gij, met bloed besmeurde, bespogen Koning, Christus, help mij: blind te blijven voor de glorie der zon, voor de majesteit der bergtoppen en de weelde der valleien;
doof te zijn voor de stemmen van kinderen en vrouwen, voor vogelgeruchten en loovergeruisch in het bosch, voor blijde muziek in lokkende herbergen;
laat mij niet voelen den zoelen wind en de lichte lentezon, die ik toch niet kan ontloopen.
Vuil linnen zij voor mij de lucht!
Ik wil de dalen zien als lappen beschimmeld leer;
de rivieren mogen me loopen van stinkend gootwater lijken:
de steden en dorpen half verdorde gezwellen;
zon en maan, walmende onbescheiden lampen boven een wriemelende mestvaalt: de aarde.
Alles worde voor mij gelijk mijn leven, de boetegordel!
Langs den luister der vergankelijke dingen, door de zoetheid en goedheid van alles, moge Uw minnezanger Franciscus tot U zijn gekomen,
ik. de bedelaar, poog voort te strompelen naar mijn Doel,
door goten en over belten, grijs, grauw en weerzinwekkend,
onder de priemen van spot en verachting,
met niets dan bitterheid in den mond.
Behoed mij voor de verleidingen van zon en azuur,
die ik niet bezoedelen kan!
Dec. 1926.