| |
| |
| |
Henriëtte Roland Holst:
‘Bevrijding’ fragment
(Ben socialistisch oratorium)
Personen.
ZIJ, DIE WAREN DE MEESTERS DER AARDE. |
DE MOEDEN VAN HART. |
DE LICHTE GESTALTE. |
DE BEVRIJDERS. |
Nu eindelijk, zijn de dagen vervuld.
De davering van strijd verstilde ....
Sombere gloed der oproerige toortsen
ontwijdt de blankheid van den nacht niet meer ....
De lucht is rein geworden als een bloem
en in de reine atmosfeer richt menschheid
zich op in eedle kalmte: 't kleed der knechtschap
valt geruischloos van haar leden af.
Een van de Moeden van Hart
O stem vol innerlijk verblijden,
kon ik uw boodschap maar verstaan!
Ik zou wel gaarne opengaan
maar voel uw zeegning langs mij glijden; -
te lang versmachtte mijn donkre kelk:
ik ik kan niet meer drinken de moederkelk.
die groot waart onder de Meesters der Aarde,
tusschen uwe gezellen treedt gedrieën naar voren
en luistert naar mijn waarachtig woord.
Drie van de Meesters der Aarde treden naar voren.
Hier zijn wij ...... Wat wilt ge met ons doen?
| |
| |
Waarom beeft gij, o mannen, die hebt gedragen
zonder te beven den scepter der macht?
Die in al-verwinnende straling praaldet
boven de menigt' van 't donkere volk?
Waarom ziet ge zoo schuw tot mij op
en tot dezen, die mij vergezellen?
Vreest ge, dat wij komen u te kastijden
voor wat ge aan Menschheid misdeedt?
O mijn broeders, ik zeide 't toch: de tijden zijn voorbij
waarin wij van wraak en kastijding droomden:
wij leerden 't woord begrijpen ‘de verslaagne
en hij, die hem versloeg, zijn één’ ...
Wij hebben niet te straffe' en niet te wraken ...
Wij weten 't: waren w' in uw plaats geweest,
wij hadden gedaan zooals gij, niet anders.
In alle harten broeden de begeerten;
in allen leeft het dierlijke, de lust ....
Maar wij kunnen niet uitwisschen wat was.
Menschen kunnen het noch goden;
en dat wat was bepaalt wat is. -
Uw doening staat tegen u op, verdoemden ...
Gij, die verhard zijt in zelfzuchtige daden,
hoe wilt gij kennen geluk, dat ontbloeit
uit saamhoorigheid en broederlijke liefde?
Hoe kunt ge begrijpen blijheid die
tot ons overwaait uit d'oneindigheden?
Hoe kunt ge begrijpen de groote vreugde
die ons bevliegt vanuit de eeuwigheid?
Koor van Bevrijders. (Eerste Halfkoor)
Voor u bestond enkel drang, die u verteerde,
onleschbaar smachten naar macht en goud,
en als gij zelf waart, waandet ge, was Menschheid ....
Uw hart was als een afgezengde heide,
uw aêm een wind gelijk, die over
de verdroogde steppe strijkt .....
| |
| |
het oneindige leven .....
Strek nu uw hand uit, gij die waart
de opperste van de Meesters der Aarde,
strek uit uw hoogmoedige hand,
dat ik u afneme den vingerring
waar het teeken der macht in staat gegrift ......
(Een van de drie Meesters der Aarde komt naar voren. Zij neemt hem een ring van den vinger)
Ziet: nu ontneem ik u al uw bezit.
Zoo hef ik op betoovering, die
uw menschelijk hart in u deed versteenen.
Den band tusschen wat was en wat zal zijn ontbind ik:
ik verlos u van den vloek der heerschappij. -
O ring, o teeken van de macht,
waarmee het ding, het ziellooze en doode
de menschenziel zich dienstbaar heeft gemaakt, -
kom aan mijn vinger, tooverkrachtige.
Tot Menschheid keert terug der Menschheid erfdeel:
aan haar vervalt alle bezit en macht ....,..
De ziel zal voortaan heersche' over de dingen
en de stof den geest onderdanig zijn ......
Een van de Meesters der Aarde.
O wee, wee: dit is het zeer gevreesde ....
Alles ontvalt mij, alles neemt ge mij af .....
Mijn goud, mijn macht .... ik ben als een verweesde.
Naakt ben ik, als een man naakt daalt in 't graf.
| |
| |
Een van de Moeden van Hart.
Over een zee van nevelgrauwe dampen
onbereikbaar voor mijn verlatenheid
schittert de gloed der menschelijke lampen
waarnaar mijn hart wanhopig heeft geschreid ......
Een van de Meesters der Aarde.
Wee! moet ik dan vertwijfeld sterven?
Is dit uw genade, deze wreede pijn?
O, kon ik als een van u allen zijn,
als gij behooren tot der Menschheid erven!
Dat gij 't niet kunt, is niet óns doen:
wij sluiten u niet uit van de menschengemeenschap:
uw eigen wezen sluit u uit, verdwaasden:
uw zelfzucht sluit u uit), onmenschlijken ......
O wee..... wij zijn verdoemd..... wij moe ten sterven.....
Op het rad der zelfzucht laagt gij gebonden
al den tijd uwer heerschappij, een langen tijd .....
De heerlijkheid der macht prezen uw monden,
maar ver weg in uw hart, verborgen wonde,
bloedde 't besef uwer verlatenheid, .....
O wee, wee ons ...... welke verlatenheid.
Wervelend joeg wil te verwerven
u over de velden der aarde voort ......
| |
| |
Gij vondt geen rust vóór het uur van uw sterven.
Als hamerslag rumoert door nachtelijke werven,
hamerde door uw ure' aldoor een zelfde woord.
‘Meer goud, meer macht’... Wij kenden geen ander woord...
Gij Albeheerscher en gij Albezitter,
hoe arm waart ge aan waarachtige vreugd .....
O rijk aan alles, maar zoo arm aan vreugd ....
Vroeg verwelkte voor u de bloem der jeugd:
ge proefdet elke vrucht des levens bitter;
de smaak der zonde walgde u, als die der vreugd.
Ver weg, ver, verwaasde onze heldre jeugd ....
Ge zijt geschreden onder hemelbogen,
uitzaaiend met volle handen het kwaad ....
Ge hebt den gloed gedoofd op het gelaat
der menschheid; ge deedt haar borsten verdrogen ....
Gij hebt het licht in millioenen oogen
verdonkerd; gij hebt ze gevuld met haat .....
| |
| |
In ons hoogmoedigen was enkel haat ...
Nooit reikte uw hand andren het goede brood,
dat waar de harten der menschen van leven;
ge kendet niet de wet, die staat geschreven
in 's levens groeiselen en niet de dreven,
die voeren naar den stillen milden dood .....
O hoe zeer vreesden wij den dood ......
Ge hebt uw moeders lijf om goud geschonden;
ge hebt uw makkers ziel om goud verkracht ....
Het zuiverste hebt ge verkracht .....
In den mensch hebt ge de Menschheid veracht;
de besten hebt ge aan het kruis gebonden;
de waarachtigen hebt ge geslacht .....
Wee over ons, heerschers! Wee over ons geslacht .....
Hoe wilt ge broederlijke vreugd verwerven?
Uw harten zijn als steenen, stuk voor stuk .....
Hard en koud, als steenen, stuk voor stuk .....
| |
| |
Gij vreemden, kunt niet met de kinderen erven.
De oude wereld moet in u versterven
eer gij kunt ingaan tot het nieuw geluk ....
Een van de Meesters der Aarde.
O ver weg wijkt het geluk .....
Een van de Moeden van Hart.
In onbereikbare verten wijkt het geluk .....
Koor der Moeden van Hart.
Wij kunnen niet ingaan tot den glanzenden vrede;
wij kennen de liefde niet, die vreugde baart;
wij hebben haar vlammen vertrapt en haar vonken vertreden;
wij hielpen het donker maken op aard .....
Koor van de Meesters der Aarde.
Wij aanbaden het goud, wij aanbaden de macht;
wij hebben de menschelijke ziel verkracht;
wij hebben verduisterd het licht van den geest;
wij hebben geschandvlekt het Levensfeest .....
Koor der Moeden van Hart.
Wij geloofden niet in uw wonder, Leven;
Wij hebben in de Opstanding niet geloofd;
wij hebben geen druppel van ons bloed gegeven,
wij hebben geen vezel van ons hart gegeven,
wij hebben het licht in veel oogen gedoofd .....
| |
| |
Koor van de Meesters der Aarde.
Wij aanbaden de macht, wij aanbaden het goud;
Wij hebben ons rijk op zand gebouwd;
wij hebben het wonder des Levens gesmaad ....
Onze schuld weegt zwaar. Ons berouw komt laat ....
Laat .... o te laat .... Wij moeten sterven.
(Allen, Meesters der Aarde en Moeden van Hart, zijn in elkaar gezonken en als vernietigd).
De Gestalte (tot de Meesters der Aarde).
Broeders! Er is voor u nog hoop! Ziet op!
Aanziet deez' kelk: zij is gevuld met bloed,
het kostbare van onze martelaren,
het bloed van hen, die ge gekweld hebt en gedood .....
Aanziet deez' kelk en verootmoedigt u:
beken uw schuld, berouw uw zonden .....
Koor der Bevrijders. (Eerste Halfkoor)
Ga in tot uw harten: erken, erken het nu
dat ge de wet des Levens hebt geschonden .....
De wet die heet saamhoorigheid, ....
De kracht die alle dingen houdt verbonden ....
Zij, die in stand houdt het Heelal .....
| |
| |
De Gestalte (tot de Moeden van Hart).
Aanziet deze kelk, gij Moeden van Hart,
gij die tot roeping hadt den geest te dienen
in zijn eeuwige worstling tegen
de stugge grenzen van de stof .....
Gij moede twijfelaars, erken het nu,
dat gij gefaald hebt uit te zwakke liefde,
dat gij gefaald hebt uit te klein geloof.
Meesters der Aarde en Moeden van Hart.
Wij erkennen.... Wij berouwen.... Wij verootmoedigen ons....
Wij erkennen te hebben gefaald .....
Wij berouwen onze zonden .....
De wet des Levens, haar hebben wij geschonden .....
Van 't hart der Liefde zijn wij afgedwaald .....
Wij berouwen.... Wij erkennen..... Wij verootmoedigen ons....
O neemt ons op in uwe gemeenschap, broederlijken .....
Gelukkigen, ontsluit voor ons uw vreugd ....
Laat ons deel krijgen, scheppenden, aan uw werken ....
Glanzenden, verjong ons met uw jeugd ....
Neemt ons op, o neemt ons op in uwe gemeenschap ....
Broeders! de boete is volbracht: ziet op,
ziet: vlammend gloeit de kelk, met bloed gevuld,
ten teeken dat ge zijt vergeven.
Zet uw lippen aan haar en drinkt,
opdat uw hart worde in u vernieuwd
en gij met menschheid één wordt en deel krijgt
aan haar vreugd en smart en al haar werken.
| |
| |
Een van de Meesters der Aarde.
Hoe kunnen wij verdoemden drinken
uit de kelk der broederlijkheid?
Hij zal aan onze lippen ontzinken,
die zou worden door onze lippen ontwijd ..,.
Neemt en drinkt: het is ons bloed
dat wij voor Menschheid vergoten;
wij vergoten het ook voor u,
die een deel der Menschheid zijt.
Een van de Meesters der Aarde en een van de Moeden van Hart nemen den kelk aan uit de handen van de Gestalte en drinken daaruit. Allen worden weergeboren; zij staan op; hun gezichten verhelderen; hun dansgebaren drukken eerst schuchtere vreugde uit, die allengs verandert in extatische verrukking.
Zoete hoofden - als vruchten
| |
| |
zichtbaar geschreven ....
dat in klank en gebare' ons
Doodt in ons 't begeeren,
't rein make en vrij ....
wat in ons is verstard, -
die van liefde klat'ren ....
te vernieuwen ons hart ....
Tot alle vrucht des Levens wordt gij nu geboren
omdat gij mensch zijt; alles geef ik u terug, -
duizendmaal meer dan ik u ooit ontnam -
zonder de onrust en het knagen,
de pijn van hoogmoed en zielseenzaamheid.
Enkel de macht, die het goud u gaf over
den Mensch, die schenk ik u niet terug:
voor eeuwig werd zij vernietigd op aarde.
Macht over menschen wint ge nu alleen
doordat ge grooter zijt van ziel of wijzer
of boven makkers rijk in liefde ontbloeit.
| |
| |
Macht wint voortaan alleen ziel over ziel.
Macht wint voortaan enkel liefde over liefde ....
De Gestalte (tot de Meesters der Aarde).
Gaat nu deemoedig in, maar niet gebroken
tot het vernieuwde leven en hangt niet meer
aan 't oud zelf en zijn schande, als een wilde
vol angsten aan zijn schaduw hangt. - Verblijdt
u, broeders, omdat Wijsheid, Liefde en Moed
het kwaad, door u gewrocht, in heil verkeerden.
Komt: ge zijt gereinigd en verzoend.
Opent uw reien, reikt hun uwe handen:
neemt hen in uwe gemeenschap op, Geliefden,
zingt hun het welkom uwer Liefde toe.
D' oude wreede leeren vergingen,
van wroeging eindeloos, eeuwige pijn;
komt makkers, wij hebben op uw komst gewacht;
in vreugde en liefde worde' allen herboren.
De afgronden van het verlêen
vergaarden de schuld en de lange schande;
bevrijders en bevrijden treden samen
nu uit de bittre schaduw van den nacht.
De waan is dood - wij hebben hem gedood -
van eeuwige verworpenheid; de scheur
genas, sinds eeuwigheden splijtend
het menschenhart, de menschenmaatschappij,
Vele oogen kust Liefde al ziende
die waren door hoogmoed of nijd verblind.
Komt Geliefden: wij hebben uw komst gewacht.
Gij kunt den roep der jonge tijde' 'al hooren
als kinderstemmen roepen van een heuveltop.
Zon drijft uiteen de nevels. Glooiend daalt
naar zilvren stroom de lieflijke landouw;
morgenwind draagt aan ver geluid van klokken ....
o zoet mysterie, dat hun klank doortrilt ....
| |
| |
Komt broeders, komt: te samen gaan wij verder
door 't grenzenlooze land der eeuwigheid ....
Klokkengelui zal de wind tot ons dragen
zoolang het hart blijft hunkeren altoos.
Dit is de nieuwe vreugd: te samen hunkren.
Dit is de nieuwe vreugd: te samen hooren
en verder gaan .... Komt, brengen wij te samen
eeuwige Kracht, eeuwige Drift, die voerde
Menschheid tot hiertoe en haar verder voeren
zal door de eeuwigheid, lof, prijs en dank.
Koor van Bevrijders en Bevrijden.
eeuwige Kracht buiten ons, universeele,
die getweê' ons tot hiertoe voerden,
en verder zullen voeren door de eeuwigheid,
- U brengen wij lof, prijs en dank ....
|
|