| |
| |
| |
Kroniek
De ‘beeldekens uit het leven van Sint-Franciscus’ door ‘Het Vlaamsche Volkstooneel’.
Brussel, 8 Februari.
Ook het ‘Vlaamsche Volkstooneel’ heeft mede willen vieren de zevenhonderdste verjaring van Franciscus' Dood en gaf opdracht aan Michel De Ghelderode, een jong Brusselsch letterkundige, een tooneelspel te schrijven ter verheerlijking van den Heilige van Assisië. En zoo is ontstaan een der mooiste spektakels, die wij in den laatsten tijd te zien kregen. Het heele artistieke Brussel woonde te Brussel de première bij in het gewezen ‘Théâtre du Marays’, dat nu van her ‘Patria’ heet, en waar het Volkstooneel thans zijn secretariaat heeft gevestigd. Het is natuurlijk een spijtige zaak voor Brussel dat we nu de stijlrijke en steeds interessante vertooningen van Jules Delacre moeten missen - maar anderzijds zien we nu met genoegen dat het ‘Volkstooneel’ eindelijk te Brussel een waardigen schouwburg betrekt, waar dit dappere gezelschap destijds steeds een onderkomen zoeken moest in een allersympathiekst maar volstrekt ongeschikt patronage-zaaltje. Hier beschikt Johan De Meester Jr. eindelijk over de noodige ruimte en profiteert tevens van de vele verbeteringen die Jules Delacre aan deze zaal heeft aangebracht - zoodat wij nu waarlijk naar 'n première van ‘'t Volkstooneel’ mogen komen met strenge eischen en hooge verwachtingen.
Ik geloof niet dat iemand, na dit Franciscus-spel, ontgoocheld de zaal verlaten heeft. Met stille aandacht, met ingetogen piëteit, met spanning werd de vertooning gevolgd - en, toen het doek voor de laatste maal viel, ging een geestdriftige en spontane ovatie naar auteur, regisseur en spelers. Het pleit was gewonnen. Alle weerstand lag geveld. Het publiek was geraakt in de ziel.
Dadelijk viel op: de schoone harmonie die dit spel beheerschte. De Ghelderode schreef zijn stuk in opdracht, kennende de tooneel-principes van Johan De Meester Jr. en zich hierbij zoo nauw mogelijk aanpassende. Het is niet de eerste maal dat een auteur speciaal voor het ‘Volkstooneel’ werkt. Nagenoeg in dezelfde omstandigheden schreef Paul De Mont zijn ‘Reynaert de Vos’ en Anton Van de Velde zijn ‘Tijl’. Maar nooit bracht de vertooning een zoo perfekte harmonie als thans. Ging de overdadige tekst van ‘Tijl’ bij de vertolking niet den indruk schaden, en zag het er daar niet eerder uit of auteur en regisseur slag leverden als twee ‘mededingers naar de kroon?’ Hier kregen wij een gansch anderen indruk, zoo stevig zat hier het schilderij in het raam dat we moeten besluiten dat ook de tekst hier gemaakt werd in algeheele verstandhouding met den regisseur en omgekeerd. Echte samenwerking heeft deze creatie voorbereid en des te beter begrijpen we den aard van deze coöperatie als wij weten dat De Ghelderode benevens den tekst ook de muziek voor dit spel leverde en te zelfder tijd de dansrythmen aanduidde. Ik denk dat in dit stuk slechts dan een tekst werd gezet als het raam van het stuk geheel was opgebouwd. Voor dit tooneel-genre lijkt dat de beste methode. Gewoonlijk is Johan De Meester's mise-en-scène een worsteling met den tekst van zijn stuk. Hij werd bovendien ettelijke keeren verslagen. En als hij won kwam het stuk verminkt uit den strijd. Gevolg: malaise bij het publiek. Ditmaal hebben wij dat gevoel niet gekend. Gewoonlijk praatten wij die malaise goed met ons zelf wijs te maken: ‘dit zijn slechts experimenten. Deze vertooningen zijn door hun aard zelf pogingen. We mogen geen volstrekt zuiveren uitslag eischen’.
Op een vertooning als van deze ‘St. Franciscus-Beeldekens’ kan nog bezwaarlijk het etiket ‘experiment’ gedrukt. Het was een mooie moderne vertolking van St. Franciscus' leven, door moderne oogen gezien en voor moderne oogen uitgebeeld, niet een stil-religieus document uit vroegere tijden met piëteit gerestaureerd en ons getoond als een soort curiosum (zoo doet, om één voorbeeld te geven, Yvette Guilbert in ‘Guibour’, de verwerking eener middeleeuwsche Onze lieve Vrouw-legende), hier worden ons niet een reeks ‘sanctjes’ van St. Franciscus getoond, waarnaar wij met religieuze aandacht kunnen opkijken - hier wordt de heilige Franciscus naar ons toegerukt, te midden van ons geplaatst als een twintigste eeuwsche Idealist, in een omgeving die onze wereld is, onze wereld van geweld en geraas, van locomotieven en dancings, onze wereld van overgeprikkelde zenuwen, onze wereld van bur- | |
| |
gerlijke lafheid, wuft zinnengenot en verdacht patriotisme. In deze wereld rijst dan het bleeke gelaat van den subliemen dwaas als een stralend voorbeeld. En al degenen onder ons, die nog bewaard hebben in hun ziel een hartstochtelijk verlangen naar een betere menschheid, vonden in dit spektakel een diepe bevrediging, die de mensch slechts kent bij het aanschouwen van verheven kunstwerk, of bij het neerknielen in de gewijde atmosfeer van stille kerken.
Het spel is gebouwd in den aard van een moderne revue, verdeeld in drie handelingen, onderverdeeld in tien ‘beeldekens’, die in snelle en kleurige afwisseling op malkaar volgen als music-hall-nummers of als tafereelen uit een film. Ik resumeer, en wijs u ondertusschen op de meest pittoreske détails van regie en mise-en-scène.
| |
I.
1. Militair cabaret. Feestrumoer. De aanwezige feestvierders schreeuwen allemaal dooreen. Zijn wij in een of ander internationaal ‘lieu de plaisir’, waar de vreugde des te luider bralt als ze in den grond triestig is? Een barmeid, gehuld in een Belgisch vaandel, zingt vaderlandsche aria's. Soldaten uit alle oorlogen strompelen hier binnen. Zij dragen wonden en decoratie's. En hunne opgezweepte ellende schreeuwt: ‘Vive la guerre!’ In dit midden: de bleeke Franciscus, die reeds in zijn blik draagt het groote verlangen, dat slechts nog wacht op den roep. Hièr, in deze driften-cacaphonie, weerklinkt de stem! Een luidspreker zakt neer uit de lucht. Een tweede luidspreker brengt een tweede maal het geluid van de Stem aan, intenser, voller. En het gelaat van Franciscus staat als in het felle licht eens bliksems. Hij rukt zich los uit deze leugenwereld. ‘Wie riep?’. Dit vraagteeken davert in zijn hersenen. Met wijd-open armen gaat hij op zoek. De roes begint. Van uit dezen poel begint de tocht die eindigen zal op de glorieuze hoogten van Alverno.
2. De straat. De Nacht. De eenzaamheid. Franciscus wijkt verschrikt terug voor een pestlijder en valt loom in slaap naast een snorkenden zatlap. In den nacht krijgt de christus-gedachte gestalte. Hij verschijnt als de schamelste onder de menschen, in havelooze kleedij. Schreeuwend zijn verlangen naar zielen over de daken der huizen. Slaapkoppen dagen op in de donkerte en dreigen met proces-verbaal. Weldra is de Christus-gestalte door gepeupel omringd. Men jouwt, vloekt, bralt, spuwt. Maar Franciscus rijst op uit zijn slaap met den glans van het ‘weten’ in zijn vermoeide oogen. Hij omhelst den pestlijder. En wij zien hoe deze onder de vuile pij verandert in een stralende prinses, die als een licht staat in den nacht en zegt: ‘Zal hij mij zoo nog eens terug vinden?’
3. Het wereldsche gerecht met al zijne idiote pretentie en enggeestige hypocrisie. Een lompe gendarm, een trippelend advokaatje in clown-kostuum, een vette rechter die boterkoekjes oppeuzelt. Voor deze rechtbank wordt Franciscus gedaagd door zijn vader, wiens koopmansfaam hij in 't gedrang bracht. Ook de kerkelijke macht is vertegenwoordigd: een gemyterde bisschop zit op de laagste trap van het proscenium en kijkt met jong gelaat de zaal in.
Franciscus wordt door de wereld veroordeeld. Zijn vader onterft hem. Maar als dan om het oordeel van de kerkelijke macht wordt gevraagd, staat de Bisschop op, bestijgt het tooneel, kust den veroordeelde op het voorhoofd en werpt met beschermend gebaar zijn rijken mantel overheen Franciscus' schamelheid.
| |
II.
1. Nu krijgen we beeldekens uit het innig godsdienstig leven van Franciscus, en in dit gedeelte van het spektakel vinden we de zuiverste en mooiste bloemkens. Kunnen sommigen zich nog min of meer geërgerd voelen over de wrange ironie waarin de gerechts-scène is gehuld of over de rauwe driftkreten waarmede dit spel wordt ingeleid, thans wordt het spektakel een rustige lieve bekoorlijkheid, vol sereene innigheid, vol ontroerende naïeviteit - en bij de ‘hemelsche’ sermoenen van Franciscus, die hij geeft aan de simpele menschen als Montessorilessen in een bewaarschool, voelen wij ons opnieuw kleine kinderen worden, luisterend met stille aandacht en vertrouwend geloof.
2. Franciscus staat in het blauwe licht van de lachende natuur. Hier vindt zijn stem ongewoon-zoete accenten. Ineens omgolft hem het dartele gefluit van vele vogeltjes. En hij predikt verder. Achter hem daalt een doek neer waarop stijlvolle vogelenzwermen staan geschilderd. Alle getjilp en gefluit verstomt. De vogeltjes luisteren en wij luisteren mede naar deze overheerlijke Fioretti-bladzijde ....
3. Een plezant paterke daalt de treden af van het proscenium en zal ons nu verdere episoden van 't Heiligen leven voorlezen uit een groot boek. Het ple- | |
| |
zant paterke zet ieder historietje in een krans van leuke opmerkingen, en wijl hij vertelt wordt ieder historietje op het tooneel gemimeerd. Hier benaderen we dus dichtst de revue-methode. Ook aan stukjes film doen deze tooneeltjes-zonder-tekst denken, aan frissche naieve prentjes die het boek van Franciscus' leven in volkschen trant opluisteren. Zoo zien we beurtelings: Franciscus bij den Paus, Franciscus die een bezeten broederke bevrijdt van den duivel (dit tooneeltje wordt gedanst als een ballet), Franciscus die den wolf doet schreien (een echt komisch intermezzo), Franciscus bij de wilde volkeren, (waarbij een Kafferkoning een soort charleston komt dansen). Als het plezante paterke gekomen is aan het hoofdstuk van Franciscus' bruiloft wordt hij echter naar de keuken geroepen - omdat de soep aanbrandt - maar de bruiloft in quaestie krijgen we dan zonder zijn commentaar.
4. Met dit mystieke huwelijk van Sint Franciscus en jonkvrouwe armoede, dat door den bisschop wordt ingezegend, eindigt dit roerend en uitermate boeiend bedrijf. Hier hebben auteur en regisseur eerbiedig gebruik gemaakt van allerlei liturgische motieven. Deze essentieel-katholieke interpretatie toont ons deze verloving als een symbool van het mystieke huwelijk der ziel met haar Schepper. Niettemin is ook de volksche toon hier niet geweerd. Na de plechtigheid daagt een soort Brusselsche kwâjongen op met een draaiorgeltje, en als een Vlaamsche trouwstoet danst het heele gezelschap van 't tooneel af, wijl hoog in de wolken een engeltje leutig rondzwiert op een schommel.
| |
III.
1. Over het derde deel valt minder te vertellen. Het biedt minder pittoreske détails. Het is meer innerlijk. De tekst verovert zich hier een grootere waarde. Wij leven mede het groote godsverlangen van den ‘Poverello’, zijn tragische smart en zijn jubelende vreugde. In een donker landschap, op een horizont van scherpe bergtoppen, drijft de extase Franciscus steeds hooger - tot het wonder gebeurt en hij in een warmen rooden gloed verschijnt, bloedende uit handen en voeten en schreeuwende zijn jubel om deze heerlijke pijn, die hem heelemaal met zijn Schepper vereenigt. Hoe geheel anders is de lijdende Franciscus van Ghéon die met Fransche sentimentaliteit aan zijn broeders vraagt zijn wonden niet ‘te hard’ te kussen, omdat het pijn doet. Deze pijn is een roes. Ze staat in de teekenen van donder en bliksem. En Franciscus daalt van den Alverno-berg als van een anderen Sinaï, een nieuwe Mozes dragend in zijn ledematen de bloedende liefde voor zijn Heer en God.
2. Een intermezzo, dat niet indezelfde mate vermag te boeien. Franciscus alleen in den kouden nacht, vindende troost bij vrouwe Armoede, die voor hem beteekent: de vriendschap Gods.
3. Zoo zijn we gekomen tot het laatste beeldeke: Franciscus' dood. Op een hooge doodsbaar ligt de heilige en over de neergeknielde paters waart rustig en verheven zijn klare stem zingend het zonnelied in 't aanschijn van dit Levenseinde, dat in den volsten zin des woords een Begin is. Buitengewoon indrukwekkend is dit tooneel. Het behoort tot het allerzuiverste, het allerwitste dat ik ooit in een schouwburg verwezenlijkt heb geweten. Langs allerlei grillige arabesken en kleurige anecdoten zijn wij hier gekomen in een zoete helle klaarte, die ons geheel vervult, en die wij nog lang in ons bewaren als wij den schouwburg hebben verlaten en staan in de rumoerige donkerte van den grootstadnacht ....
Technisch heeft het Volkstooneel hier een verrassenden uitslag bereikt. Onmiddellijk voelden we dat aan deze creatie de grootste zorg is gewijd. Ik kan geen enkele inzinking van bedied aanduiden. Integendeel - verrassing volgt op verrassing. Het oog is voortdurend in de hoogste mate geboeid. De tekst vult aan, soms op den voorgrond tredend, soms geheel ondergeschikt. In deze opvatting (dit stuk is een echt kijk-spel) gaat natuurlijk het individueele spel der vertolkers minder belang krijgen. Zij zijn om zoo te zeggen herleid tot marionetten. De regisseur trekt aan de touwtjes. Hij deed het ongemeen handig, en werd uitstekend bijgestaan door Staf Bruggen (de advokaat en het plezante paterke), Maurits Hoste (een lolligen rechter) en Judith van Gelder (een blijde armoede).
Maar een stuk warm en intens leven is in dit poppenspel de Franciscusfiguur, die met zeer veel talent werd vertolkt door Renaat Verheyen. Vooral de kinderlijk-naieve zijde in de uitbeelding van den Poverello was meesterlijk weergegeven. Verheyen werkte door zijn fel-gerythmeerd spel, door zijn getormenteerde houdingen en de witte impassibiliteit van zijn strak gelaat sommige tooneelen als zijn sermoen tot de vogelkens, zijn bruiloft, de Alverno-scène, zijn dood, op tot onvergetelijke meesterstukjes van zeer fijn genuanceerde tooneelspeelkunst. Deze
| |
| |
prestatie mag zeker mat eere opgeteekend worden. Zij bewijst hoevele schoone mogelijkheden Verheyen biedt voor de toekomst van het Katholiek Vlaamsch Tooneel.
Ik weet geen avond dat een zoo onafgebroken spanning en een zoo innige ontroering het stemmige Marais-theater op zulke tastbare wijze vervulde als gedurende de wondere première van dit wondere spel.
WILLEM PUTMAN
| |
Weg koepel.
Wij Roomschen hebben attributen genoeg; we zijn er dan ook royaal mee. Zoo hebben we De Nieuwe Eeuw bekoepeld. Het was een frisch huis met een plat dak: dat vangt geen wind en het staat stevig. We hebben er een koepel overheen gezet: zooveel professoren, zooveel zuilen. En alle zolders zakten zichtbaar. We hebben het blad vernageld met artikelen die over de lezers heen gingen; we hebben van de schansen terrasjes gemaakt, waarop half Nijmegen met zichzelf zat te fuiven; waarop van Randerode tjilpte; waarop van Ginneken beelderige facies trok. We hebben van Well weggejaagd; we hebben Kropman een zakenportefeuille gegeven (een ongevaarlijke); we hebben Pieters' erfdeel verkwanseld, en zelfs Verhoeven kon immers dàt niet meer doen. Toen het melig en buikziek en lamlendig genoeg was hebben wij, (neen, wij niet!) hebben de hééren zich teruggetrokken. Want het viel op de duur toch niet mee, hè? Je kunt een héél goed college geven, maar om een blad goed te redigeeren, zijn weer héél andere kwaliteiten noodig. Nou is de koepel er dan maar weer àf. Maar de lucht schijnt te veel verstikt; nu nòg.
Als het dan nog één keer geprobeerd kan worden: vóóruit. Sleur Jos uit de dennenbosschen en hits Kropman op. Tsa, pak ze. Er zijn nog hyena's om het erf, en er zijn steeds méér wolven die mee eten uit de krib. Slijp de pennen en begin maar weer. Al ruikt het dan op de redactie nog naar kamfer!
A.K.
| |
De jongeren, en ....
Neen, niet: het geloof; niet: de kunst; niet: de revolutie. Maar: de jongeren en de politiek. Dat is de nieuwste combinatie. Creatie van de Utrechtsche Centrum-redactie Op een gewone dag door de week vraagt die: waar de jongeren blijven in de politiek. We weten maar een antwoord, dat van de gemiddelde straatjongen: als we gèk zijn.
Neen, minister. Uw voorbeeld plus dat van zooveel anderen, is ons àl te illuuster. Wij wandelen in de portrettengalerij en spiegelen ons zacht. Maar we doen niet meer mee. Nu niet en morgen ook niet. U moet het doen met die andere jongeren: die strooibiljetten rondbrengen, op fietsen rijden in de verkiezingsoptocht, en 's avonds op hooge ladders de stad beplakken.
Wij hebben eerbied voor onze grootvaders die de eerste Kiesvereeniging hebben opgericht; voor onze vaders die nog met Schaepman achter de tafel hebben gezeten. Maar wij zijn (brutaal hè?) wijzer! Er zijn nu heusch genoeg karakters bedorven, levens vergald, beginselen versmeten; er is genoeg cultureele waarde verknoeid. Wij weten al bijna niet meer wat er gebeurt. Of Van Wijnbergen nog leeft, en of het Politiek Advies is opgevolgd. Of Colijn over ons tevreden is en of de coalitie nog bestaat. We weten andere dingen die meer reëel zijn; bitter; harder. En we hebben andere dingen te doen; waarvoor men niet gehuldigd wordt en die ook gewoonlijk niets gemeen hebben met Uwe bekende ‘goede zaak’.
Het is voor jullie nog maar een kwestie van tien of twintig jaar. Dus ga je gang. Maar roep ons niet aan!
We zijn nog te jong en niet gedresseerd genoeg.
A.K.
| |
Vermolmd.
Voor een tijdje terug heeft de Katholieke Illustratie gejubileerd. Een dik nummer: artikelen, portretten, herinneringen, juichkreten. Wij kennen óók die jaargangen uit de wezenlijke bloeitijd, toen er eerlijk en waarachtig geprobeerd werd, elke week iets te geven aan het hart en de geest van het Roomsche volk. Maria Viola, Alb. Steenhoff - Smulders, vroeger nog Vesters, Banning, v.d. Lans, Van Meurs, schreven, kònden schrijven, iets wat de lezers beter kon maken Zij leerden zien.
Deze publicisten hebben geen opvolgers. Van mooi familieblad werd de K.I. een actueel orgaan dat méémoet Bijna zoo leeg moet zijn als Panorama, als het Leven. Een blad dat alleen suf en duf bleef in zijn heele-blad reproducties: lam schilderijenvoer van-de-zolder. De redactie werkt samen met een niet uit te zoeken verzameling goede zaak-suffragettes. Nog altijd worden harten geheeld; offert het teringlijdende meisje zich op; gaat de
| |
| |
schoone in het klooster; bekeert de slechtaard zich vlak voor de brandkast; treft de rijke dame de havelooze onschuldige bloedjes voor het winkelraam; komt de weggeloopen broeder thuis. Van het Rijke Roomsche Leven. Maar dat is een àndere rubriek.
Er zijn nog altijd goede dingen in. En als het alléén goed was, telde het blad immers niet de abonnementen bij tienduizenden?
Maar: niet jubileeren. Laten we ons niets herinneren. Want dat is ons tot schande.
A.K.
| |
Recept voor ‘Katholieke’ films.
Dieu ne le veut pas, mais hélas le public le veut.
Het vervaardigen van zgn. ‘katholieke’ films schijnt een lucratief bedrijf te zijn, gezien het steeds toenemend aantal van dergelijke rolprenten, dat in niet altijd geheel onbedenkelijke theaters wordt vertoond. Wij willen hen, die zich met dit bedrijf in ‘het belang der goede zaak’ (het samenstellen van ‘katholieke’ films is een goede zaak, die niet alleen hier maar ook in het hiernamaals geacht wordt te rendeeren) bezig houden, hulpvaardig met onze ervaring tegemoetkomen door hen een succesvol recept aan de hand te doen voor het maken en utibrengen van aan hun doel beantwoordende films. Dit recept heeft bij herhaling zijn deugdelijkheid bewezen, zoodat we met recht aanspraak meenen te mogen maken op een bescheiden stoffelijk en geestelijk dividend van den opbrengst der eventueel volgens dit recept te fabriceeren en te exploiteeren filmwerken.
De scenario-schrijver dient zich vóór alles af te vragen: ‘Wat wil het doorsnee katholieke publiek?’ Het stellen van de vraag: ‘Wat moet ik het publiek brengen om het op te heffen uit zijn geestelijke indolentie en het de innerlijke schoonheid en waarheid van het katholicisme te doen ervaren?’ dient als een onzakelijk utopisme te worden ontraden. Hij kieze daarom als kern van het te ontwerpen gegeven een liefdesgeschiedenis, want hoe minder de menschen begrijpen, wat de essentie der liefde is, hoe verzotter ze worden op liefdesgeschiedenissen. Deze liefdesgeschiedenis bouwe hij naar het volgende boeiend origineele schema:
Een doorgefourneerde atheïst (alleen geleerden of kunstenaars of groot-industrieelen komen voor dit type in aanmerking) verlieft zich op een meisje, wien de biddende onschuld uit de smachtende en rol-grage oogen straalt. Natuurlijk beantwoordt dit meisje de gevoelens van den godloochenaar, doch in dier voege, dat zij den hemel geweld aandoet om de bekeering van haar geliefde te verkrijgen. Heeft men deze situatie in een vijftal acten naar behooren uitgewerkt en duidelijk gemaakt, dan late men ziekte of ongeluk optreden (geheimzinnig slopende kwalen of vulcanische uitbarstingen verdienen de voorkeur), waardoor de vrouwelijke hoofdrol de gelegenheid krijgt haar geduld en berusting te demonstreeren en de godloochenende geliefde heel het gevoelsgamma van opstandigheid tot doffe radeloosheid kan spelen.
Dan laat men een ‘geleerde’ verklaren, dat het meisje slechts door een wonder kan genezen Doch deze verklaring mag niet de conclusie zijn van een grondig onderzoek, want anders zou de wonderlijkheid van het straks te gebeuren wonder worden geschaad.
Als plaats van het wonder verdienen de wereldberoemde genade-oorden aanbeveling, al kan men ook met een binnenkamersche gebedsverhooring volstaan. Alleen, wanneer men Lourdes uitverkiest, vergete men vooral niet het objectiefwetenschappelijk ‘bureau des constatations’ te negeeren. Zoodra de zieke van haar miraculeuze genezing op ondubbelzinnige wijze blijk geeft, laat men den ongeloovigen minnaar een levensgroot kruisteeken slaan, waarna de geliefden in elkanders armen zinken.
Natuurlijk kan men dit gegeven naar hartelust wijzigen. Zoo vormen een godloochenende vader en een godvruchtige dochter ook een zeer dankbare tegenstelling. Het inlasschen van tafereelen uit het leven van een heilige - mits deze slechts een tiende van de filmband in beslag nemen - verhoogt de werking van een dergelijke rolprent zeer.
De regisseur evenals de medewerkende artisten moeten er vooral op bedacht zijn, dat het groote publiek van kunst geen weet heeft.
Voor het verfilmen van dit of een soortgelijk gegeven zou het oprichten van een eigen filmmaatschappij het meest wenschelijk zijn. Doch dit ideaal moet men voorloopig nog wegens de hooge kosten - risico is uitgesloten - als onbereikbaar laten varen. Daarom wende men zich tot een anonyme of nagenoeg anonyme film-onderneming, liefst in het katholieke Frankrijk of Italië. Want de groote cinematographische wereldtrusts
| |
| |
schijnen misdeeld te zijn met een leiding, welke voorshands nog geen helder inzicht heeft in wat haar welgebrepen eigenbelang eischt.
Vervaardigt men volgens deze gegevens een ‘katholieke’ superproductie, dan kan men bij de vertooning ervan de muzikale illustratie tot een minimum beperken, daar de goedgeloovige menigte van lichtaangedane kostjuffrouwen en stoelenzetsters deze gratis met ontroeringsgeluiden zal aanvullen.
Ook de pers zal de snotterende loftrompet blazen. Behalve natuurlijk die van onze aartsvijanden de socialisten, die ten aanschouwe van dergelijke propagandistische filmwerken, van ‘heiligschennis’ meenen te moeten spreken. En mocht er in eigen kamp onverhoopt een eigenzinnige criticaster zijn, die den schamelen penneschacht breekt over uw ‘cultureelen’ arbeid, laat hem dan praten, want het gros van de katholieken voelt zich door uw ‘katholieke’ film tot in de ziel getroffen in plaats van gecompromitteerd.
H.v.M.
|
|