is zoo oud, zoo Mathusalem-oud, en riekt al reeds ietwat naar schimmel en verzuurd.
Het barre driftige leven van dezen tijd, van 1926, heeft ons bij de haren gegrepen - denk niet aan Habacuc! - sleept ons mee en we spartelen van verrukking om de razende vaart waarmee we voortgesleurd worden .... waarheen? waarheen? - Vèr van den stillen stal waar een Kind, en welk een Kind! geboren wordt uit een Maagd; dat verzeker ik u.
Straks komen de Koningen.
Welke koningen (zeker niet de paar overgeblevene in Europa) buigen nú nog knieën en hoofd en baard en oogen diep tegen de aarde en brengen geschenken aan een arm pasgeboren Kind in een stal?
Zijn het misschien, - 't ware een wonder -, de zaken-koningen, de nijvere bankiers, de staal-, petroleum-, en varkensvleesch-magnaten? Die hebben echter wel belangrijkers te doen dan naar een stal te gaan. En ze kunnen er toch heel wat makkelijker komen met hun Roll-Royce's, hun Minerva's, hun Studebakers, volgens de duidelijke aanwijzingen van de feillooze Michelin-kaarten waarop alle wegen staan geteekend naar berijdbaarheid, - dan dat drietal rare kerels die jaren lang voortsukkelden dwars door woestijnen en langs steilste rotspaden, op een kameel en twee paarden, oud en moe als zijzelf, maar volhoudend, onvermoeibaar de goede dwaze ster volgende, - die zwevende lantaarn in de hand van een onzichtbaren gids, - die hun den wag wees door nachten van verlatenheid.
Wij zijn zakelijk, nuchter, kritisch, niet meer sentimenteel als die goede oude heeren, waarvan we niet eens onwederlegbaar weten of 't wel echte koningen waren, en die zulke vreemde, onpractische, onmoderne geschenken aandroegen. Want wat wil een pasgeboren kind nu aanvangen met goud, wierook en myrrhe?
Wij, artiesten, wij die de schoonheid puren uit al het zichtbare, al is het dan ook maar een geweldige schijn, wij verwaardigen ons wel om dit geval eens van dichterbij te bekijken, - niet te lang, niet te aanhoudend. Wij zijn menschen van dezen tijd, ziet u; de stormwind huilt door onze haren (die niet lang zijn, maar zeer correct kort geknipt), en het is moeilijk, zoo niet ondoenbaar, zoo'n stal van Bethlehem en het geheim der Geboorte te rijmen met de allerlaatste vertraagde of versnelde film en een huis van beton en glas.
(Een waarachtig scheppend kunstenaar weet dat wèl te rijmen, met primair geweld of in de rust van hooge bezonnenheid; ook de mensch, die boven die branding uit, in de nabuurschap woont van God en het universum beschouwt met zijn brandend hart en zuiver oog, in één enkelen naakten blik. Die twee wezens herkennen elkaar, de eerste minder onmiddellijk, de ander direct, want hij dringt in het hart der