| |
| |
| |
Land zonder schaduw
Een blauwe winterlucht stond te tintelen boven de wind-loze witte prairie.
Sneeuw zover het wijde land uitliep, sneeuw tot aan de horizont en geen smet er op.
De hele ranch van Tom Collins - woonhuis, stallen, schuren, corals, hokken en afdaken, des zomers bont en rumoerig opstekend in de vlakte - lag stil en verkild neergestreken in die sneeuw.
Alleen boven het lage gedrukte woonhuis klom een kolom rook uit een gegalvaniseerd-ijzer schoorsteenpijpje en rees, een blauwe toren gelijk, hoog en los van de witte wereld.
Bij een van de vele stallen stonden twee cowboys - Mike Macdonald en Cecil Smith - ze keken naar de hoog-gaande rook, al bijtend op het roer van hun pijpen, ze keken naar de sneeuw, ze stonden stil en stijf.
- Het verwondert me dat hij nog niet thuis komt, Mike. Het is toch bijna tijd-van-eten.
Mike, een kluitige dikke jongen, wendde zijn iers winter-rood hoofd naar de witte verte.
- Als hij niet terug komt, trouw ik z'n vrouw.
De twee grinnikten, met de ogen naar het woonhuis; Cecil, rood-harig en lang, zette z'n rug tegen de deurpost waar hij stond, en scheukte zich als een gallig oud paard:
- We zullen 'r samen trouwen, Mike, ik zal de pastoor wezen die jou de zegen geeft en jij de dominee die mij....
Hij sprak niet door. De deur van het nabije woonhuis werd geopend en 'n paar grote honden renden blaffend naar buiten, stoeiend en rollend in de losse poeierige sneeuw.
- Daar komt ze, sprak Mike - ze is om een praatje verlegen.
Er verscheen een vrouw met een emmer in de hand, ze zag er fris en opgewekt uit - ze stond rank en recht en kijkend naar de twee cowboys riep ze:
- Water, boys. Ik heb niets meer voor de keuken!
Dan floot ze, ferm als een man, de twee rond-rennende honden, zette de emmer in de sneeuw en sloot de deur.
- Ik haal geen water voor d'r! sprak de rood-harige Cecil, ik heb hier genoeg gewerkt.
- Ik ook, solidairde Mike Macdonald. Haar man heeft ons de bons gegeven, ik verroer geen vinger meer voor de firma, al veranderden alle dieren van de ranch in ijsschotsen.
| |
| |
Hij duwde 'n wijsvinger op de as van z'n pijp, schoorde de schouders tegen de deurpost en vervolgde:
- Kijk die emmer eens netjes staan te wachten.
- Als we nu inplaats van die emmer een zadelpaard namen, kwam opeens Cecil, en er van door gingen?
- Neen, besliste Mike, dan laat hij ons vast nazetten als paardedieven, zo'n rotvent is-ie wel - en - we krijgen toch zeker nog geld van 'm?
Ze zwegen. Ze hadden hun ogen op de horizont waar de witte rand van het oplopend land de blauwe hemel leek te raken en waar de sneeuw blauw aandeed als staal.
- Koud vandaag, sprak Cecil, hij hufterde en scheukte.
- En er komt nog meer sneeuw, wat ik je zeg.... 't noorderlicht stond gisteravond te spelen en de sneeuw is te blauw - er komt nog meer sneeuw, nog meer rot-sneeuw.
Het had de vorige dag gesneeuwd, en juist de sneeuw was het teken geworden van ruzie.
- Rot-sneeuw! herhaalde de ander, rot-sneeuw; dàt rót had alle klank.
Ze hadden geweigerd, tijdens de sneeuwstorm, het vee te verzorgen in een nabij voedkamp en waren door Tom Collins ontslagen.
- Kijk daar is-ie! kwam Mike.
In de verte, klein als een erwt, kwam iets op de rand van de prairie - het naderde langzaam, eentonig-langzaam, alsof er geen beweging in was - het werd een ruiter op een diep-in-de-sneeuw-stappend paard met twee laag-lopende honden, beijzeld en wit.
Al sterker staken man en paard, bij het aankomen, àf tegen de witte bodem; iets dreigends sneed aan, dat er scherp uitzag als een mes: de klemmende vastheid van een rechte lijn naar z'n doel.
De twee cowboys die eerst onverschillig en kauwend de rook van zich bliezen, begonnen recht te staan op hun voeten en in hun pijpen werd het onrustig of een ongestadige wind er op aanblies.
Dan opeens was het of bij de naderende ruiter iets opvloog - de twee honden, die hij bij zich had, renden naar de ranch, ze blaften voor de deur en sloegen er de poten op, ze draaiden zich om en draaiden zich om en sprongen naar de cowboys, hieven hun ruige koppen en de rode tongen zo hoog als de gezichten der mannen, joegen terug en begonnen heftiger te blaffen voor de lage ingang, waarachter andere honden huilend te keer gingen, die naar buiten stormden bij 't even open gaan van de deur - vier honden tolden nu om elkaar, grauwend-klauwend, dat de sneeuw er van opstoof - dan sprongen de twee, die van binnen kwamen op en joegen naar de ruiter, en de twee die van buiten kwamen liepen haastig naar binnen
| |
| |
- ze hadden genoeg van de koude.
Als de ruiter bij de deur kwam, stond daar ook de vrouw.
- Ik ben blij dat je thuis komt, Tom; ik werd ongerust.
Hij keek even kort naar de twee mannen bij de schuur, dan weer naar z'n vrouw.
Hij was een donker bruin man die iets brandends om zich droeg als een vlam; zijn gelaat stond straf van koude gelijk vlies op een trommel en zijn ogen verscheurd door sneeuw-blindheid waren niets dan spleten waarin iets scherps stak en zwart-puntig.
- Koud, sprak hij, koud!
Zijn paard zag wit-berijmd van vorst en blies uit de neusgaten een adem, die wit-wolkend leek te verijzelen en neer te vallen in de sneeuw.
Weer keek hij naar de cowboys, kort en onverschillig.
- Kijk, zei de vrouw en wees op de emmer, ze willen nog niet eens water voor mij halen.
- Dat is niets, Maud, dan krijgen ze geen eten.
Hij sprak de woorden met de tanden op elkaar - - een grimmig geluid van een wolf in z'n hol.
Met verachtend gebaar wierp hij de leidsels voor zijn ros dat, dorstig, sneeuw begon te happen van de bodem, greep de emmer en ging zwaar-stappend en stijf van rijden om water een paar honderd meter ver.
De twee cowboys gaven elkaar een stiekeme stoot in de lenden en spotten met hem uit de verte.
Een half uur later weerklonk een gongend geluid - - het was twaalf uur, misses Collins sloeg met een kachelpookje op een oude braadpan, die bij de deur hing.
- Dat hoor ik graag als ik trek heb, sprak Mike en klopte zijn pijp leeg.
- Ik ook, viel de andere bij, ik ook; we zullen zorgen dat we een warme buik krijgen.
Lachend stapten de twee naar de keuken.
Het was een laag smal vertrek met grauw papier beplakt, een groot fornuis met potten en pannen beladen deed stomend en warmend z'n werk.
Tom Collins zat reeds aan tafel; zijn gelaat zag er gloeiend en gezwollen uit, de kachel-hitte sloeg zijn kou-verbeten vlees aan 't tintelen, zijn ogen spleten niet meer maar keken groot, en het wit was rood-doorlopen.
- Zo, sprak hij tot de mannen, zijn jullie daar om te eten?
- Ja, meende Mike, het is koud en 't zal smaken.
| |
| |
- Juist, kwam de rancher, het is koud vandaag, ik heb er m'n neus ingestoken. Daarom moet ik jullie wat zeggen vóór dat we gaan eten. Jullie hebben immers het vee niet willen gaan voeren in het voedkamp.... omdat het zo koud was.
- Dat is te zeggen, baas, te zeggen.... stotterde Mike gemaakt.
- Dat is te zeggen, viel de rancher in, dat ik gegaan ben en jullie werk heb verricht. En nu kom ik thuis en daar merk ik dat jullie nog te lui geweest bent om voor mijn vrouw een emmer water te halen.
- Dat is te zeggen, baas, speelde Cecil Smith, we hebben eigenlik gezegd de emmer niet gezien.
- Zeker boys, ik begrijp dàt; maar dat is te zeggen.... dit is mijn huis, en degeen, die hier te beroerd is om te werken, krijgt ook geen eten.
- Wàt? stoven de twee kerels op.
- Ja, herhaalde de rancher, donker en vast, jullie krijgen geen eten. En....
Hij stond op en nam uit de lade van een klein kastje twee stukjes papier.
- Hier heb je je cheque. Honderd vijf en zeventig dollar voor Mike Macdonald - - en hier een cheque voor Cecil Smith, ook al honderd vijf en zeventig dollar. Je ziet, je laatste maand is nog niet eens half om en ik betaal je het volle loon voor niksdoen. Morgenochtend breng ik jullie met de slee naar Redmore.
Redmore was het naastbij gelegen spoorweg-station veertig mijl ver. De boys grepen grissig hun cheques en staken ze bij zich. Het leek een pak van hun hart; ze begonnen brutaal te kijken.
- Dat is te zeggen, stond Cecil Smith, geen eten?
- Geen eten!
- Geen eten? herhaalde Mike Macdonald; z'n dik gezicht zette rood op van woede. Dus je wil eigenlik zeggen dat we kunnen gaan wandelen naar Redmore?
- Daar heb ik niks tegen als je door de sneeuw wilt gaan plodderen - maar zoals ik je zeg, morgen span ik voor jullie in en breng je weg - vanmiddag moet ik eerst het vee verzorgen, want er komt waarschijnlijk sneeuw; zoals julie wel zult hebben gemerkt.
- Dus je wou eigenlik zeggen, dat we moeten gaan lopen.
Mike Macdonalds stem werd hees van woede.
- Neen, niet lopen, dat heb ik niet gezegd, boys. Ik heb gezegd dat ik je morgen met de slee weg breng, en ik heb ook gezegd dat je vanmiddag geen eten krijgt.
- Maar je wil ons toch zeker wel 'n paar paarden lenen?
- Neen!
- Wel verdomd! Dan moet je ons ieder een knol verkopen!
| |
| |
- Voor geen duizend dollar.
- Wàt ....!
- Ik verkoop jullie niks. Jullie bent mij te slecht voor de dieren; jullie zoudt ze laten verhongeren. Daarom immers heb ik jullie je dienst opgezegd. Jullie verkoop ik geen paard, jullie.... jullie verkoop ik nog geen hond of kat.
Woedend en rood stonden de twee voor hem, ze wilden de rancher wel naar de keel vliegen.
- En geen eten ....?
- Neen, zeg ik immers.
- God hoog-en-laag! stond Mike Macdonald.
Van het fornuis, uit potten en pannen, steeg een bekoring die groter was dan de hele wereld - - een geur van de grote koekepan met gebraden rumpsteak waartussen gefruite uien.
Mike Macdonald keek er naar, hij watertandde, hij had honger; het was koud weer, een smeuïg hapje zou hem goed doen.
- Geen eten ....?
- Neen!
- Dan zal ik ....
Hij stokte en stak de hand uit. ‘Dan zal ik de pan nemen’ wilde hij zeggen.
Maar Tom Collins deed een greep naar z'n arm, stiet hem opzij en ging voor zijn fornuis staan.
- Jij zal niks. Als je niet oppast, sla ik de pan om je oren! Jullie gaat de deur uit zonder eten.
Ze gingen; ze vervloekten en verwensten hem als ze uit de keuken kwamen.
Ze waren bang voor hem; hij was een man van 'n kracht om hen te kraken.
- Weet je wat we doen? sprak Cecil Smith, als ze uitgevloekt en uitgeraasd waren. We gaan! We wachten niet tot morgen.
- Lopen?
- Lopen, Mike. We gaan dadelik op stap; we eten vannacht nog rumpsteak met wat er bij hoort in het chinees restaurant van Wee Kee. Hebben we geen cheque in onze zak? Laat hem stikken, laat hem hier stikken in de sneeuw met z'n ossen. Wacht jij tot morgen? Ik niet. Ze bundelden wat van hun hebben en hoûen bij elkaar en gingen.
Tom Collins liep bij hun vertrek naar buiten:
- Ik heb jullie gezegd dat ik je morgen weg breng.
- Neen, basie, stonden de twee, we gaan nu.
- Jullie weet dat het onvoorzichtig is.
- Och, wat je zegt! sarde Cecil Smith.
| |
| |
- Ik zeg jullie, boys, er komt sneeuw. Ik waarschuw jullie. Weest niet koppig, want jullie betaalt het gelag.
- Och, wat je zegt! sarde Mike.
- Ik heb je gewaarschuwd.
- We blijven, als je ons eerst netjes eten geeft en daarna paarden leent of ons vanmiddag nog weg brengt.
- Jullie krijgt geen eten en geen paarden ....!
- Aju dan, basie, we spreken elkaar nog wel's later, voorspelde Cecil. - Tot ziens, basie. Dwing jij je soort, maar ons niet .... Wij gaan om 'n fijn diner met dames! Denk je dat jij alleen maar van 'n vrouw houdt?
Ze gingen, zwaar moeilik stappend.
Die middag tuurde Tom Collins aanhoudend naar de lucht, hij luisterde naar de verte, spitsend de oren naar alle kanten. Als over de horizont in het noorden een donkere tint begon te trekken, sprak hij tot z'n vrouw:
- Er komt storm. Ik zal je zeggen wat ik doe: ik rijd naar het voedkamp en haal al het vee naar hier.
Zijn vrouw knikte ernstig.
Een paar uur later daar kwam het vee: rumoerig en bont, stampend en loeiend, ossen en runderen in lange zware rij. Ze zweepten de staarten, ze schudden de schoften, ze botsten de sterke koppen tegen elkaar als in kwaadheid; ze vulden de sneeuw en de wereld met hun kracht.
Tom Collins dreef ze, hij kwam het laatste, donker te paard, vier honden om hem heen.
De sneeuw zat al op z'n rug.
Hij knikte tevreden als hij binnenkwam - - de dag viel vaal en dreigend; uit de verte schoof iets aan met een ruisend onzeker geluid. Lang daverden de corals van loeiend en op-elkaar-dringend vee, daarna stonden ze stil, wel duizend breedkoppige beesten, onrust en afwachting in hun houding.
Tegen de avond brak de storm los. Het begon zoals gewoonlik met grote donse vlokken, die onzeker vielen omdat er geen richting in zat; ze kwamen al dikker en vlokkiger, het werd een wereld van vlokken, niets dan langzaam-dalende sneeuw.
En dan opeens kwam er, als met een ruk, verandering in: het was de wind die er tussen sloeg uit het noorden vandaan, een wind die in één lijn liep, striemend en fel.
En het was of sneeuw en wind om elkaar wentelden en in elkaar overgingen; en er kwam een bevende kou opzetten, die de sneeuw
| |
| |
en de wind sneed en tot poeder wreef en even groot en sterk te keer ging als de storm en de sneeuw.
Binnen in hun luwe keuken zaten de Collins.
Aan de lage zolder hing in een koperen hanger een wit porseleinen lamp met een zwarte plaat-ijzeren kap, die het licht vlak op tafel sloeg. Man en vrouw zaten zwijgend in dat licht, ze spraken niet en keken elkaar niet aan.
Een snarend snerpend razend geluid golfde op de wanden van hun woning en leek de stilte binnen nog groter en holler te maken dan hij al was.
De man had een bundel rekeningen voor zich liggen en een oud beduimeld kasboek, hij ging z'n zaken na - het liep op 't eind van het jaar en Tom Collins was een man van orde en nauwgezetheid - de vrouw zat met wat naaiwerk op haar schoot en hief af-en-toe onrustig het hoofd.
Zij was buiten bij die storm.
De vier honden lagen rek-potend om het fornuis, soms geeuwde er één met kleppende muil. En soms ook stond een van die honden lui en rug-buigend op, liep naar de deur en stak de neus tegen de spleet waar de jachtsneeuw om ijzelde en stiet een onrustig gejoeker uit alsof hij wolven om het huis rook.
De vrouw zag dan meewarig naar de deur - - de man bleef rekenen en piekeren boven z'n papieren. Hij keek niet op zolang hij cijferend bezig was, het tellen leek al zijn aandacht te nemen; hij zat daar of zijn stille zorgende vrouw niet bestond en alsof er geen zwaar stormweer te keer ging voor zijn deur.
Dat duurde.
Een enkele maal stond de vrouw op en deed 'n paar scheppen kolen op het fornuis - rood stond de bovenplaat en er spatten kleine vonkjes af. Als zij het vuur beredderde, waren ook de honden op en hieven de koppen naar haar handen, en altijd weer keken die honden naar de buitendeur, zonder de staarten te bewegen, alsof ze wilden zeggen: daar vertrouwen we het niet ....
Meewarig zag ze de honden aan één voor één, en, zich wendend tot haar man sprak ze:
- Dat is een wilde kerstnacht.
Zij herinnerde zich vaag-weg wat droom-mooie dingen uit het verleden - - lang geleden, vóor ze in de harde eenzaamheid haar man had gevolgd.
Ze ging weer zitten en boog over haar naaiwerk.
- Wat zeg je? kwam de stem van haar man opeens.
Hij hief het hoofd, klopte z'n pijp uit en stopte opnieuw.
- Wat zeg je, Maud? herhaalde hij.
| |
| |
- Ik geloof dat het kerstnacht is of zo iets. Eind van December.
Hij blies de rook van z'n pijp pluimend van zich af. Wist hij hoe een kerstnacht er uit zag? Witte sneeuw en ingevrorenheid - loeiende hongerige ossen die gevoerd moesten worden - onzekere cowboys, die altijd wat raars in hun hoofd hadden als er éen of ander feest op til was.
- Fuut! lippetrok hij luchtig, 'n gewone storm, dertig-veertig onder nul. We hebben wel andere blizzards meegemaakt. Weet je niet dat jaar, dat er vier-jarige stieren bevroren stonden in de corals.... net of 't standbeelden waren....?
Dan zwegen de twee, ieder bezig met het zijne: zij naaide, hij cijferde en bekeek rekeningen, zo uiterlik. Maar in hun hart waren ze met heel iets anders bezig - - iets dat ze voor elkaar verborgen hielden, iets dat nu buiten moest worstelen in deze verschrikkelike storm bij een dodende sneeuw - - dertig - veertig graden onder nul.
- Kerstnacht ....? Weet je nog in zo'n nacht als nu, ook met een storm ....
Hij keek er van op en zag haar zorg. Zij zat stil-droevig het hoofd te schudden. - Ze wist zelf niet dat ze hardop had gesproken en boog het hoofd verlegen over haar naaiwerk, omdat haar man haar zó aanzag.
Kinderen had ze niet. Eén jongetje was er maar geweest op de ranch, hij was jong gestorven aan de groep - - in zo'n winterse sneeuwstorm als nu. Toen - - toen, Ed, de cowboy - ze kon het nooit vergeten - een dokter was gaan halen, die niet had willen komen om het noodweer - toen Ed, die dokter in z'n eigen huis had geslagen en geranseld, en daarna een andere geneesheer was gaan zoeken vijftig mijl ver, op welke tocht Ed zijn paard doodgereden had en zelf omgekomen was in de sneeuw - - dat paard dat ook al Ed heette, naar de kleine Eddy en even oud was - - vier jaar .... vier jaar ....
- Eddy, Eddy.
Zij moest nog haar tranen slikken bij de gedachte aan dat kind....
- Wat zeg je Maud?
- In zo'n nacht als nu, Tom - weet je nog wel?
Heftig stond de man op, hij hield zijn hoofd recht en raakte bijna het lage plafond.
Alle vier de honden sprongen op bij de kachel - - er was iets biezonders, er ging iets gebeuren. Aan de honden was het te zien.
- Ik ga er op uit Maud, sprak hij, ik ga er op uit.
- Ja, Tom, ja ....
- Dit is niet te harden! Ik zal de Broncho zadelen, en Maud en
| |
| |
HENK WIEGERSMA
DE VLUCHT NAAR EGYPTE
| |
| |
Shorty zadels opleggen, en ik neem 'n paar honden mee, jij zorgt wel voor alles....
Hij ging naar de kachel, nam een aardewerken kan die er stond en dronk langdurig tot de kan leeg was: warme zware melk. Daarna opende hij een kastdeur, stak een flesje wisky bij zich en kleedde zich ruig als een beer.
De vier honden sprongen en legden de poten op z'n schouders.
- Jij mee, en jij, sprak hij tot twee - - ieder van de uitgekozenen kreeg een stuk vlees dat ze binnen slokten stikkens gulzig, bang dat de twee thuisblijvers het zouden ontrukken.
Nu keerde hij zich tot z'n vrouw:
- Zorg voor alles, Maud; goodby!
- Tom, Tom.
Zij boorde even haar gezicht tussen zijn ruige pelskraag en bontpet.
- Hij ging zonder om te zien met de twee honden; de kou sloeg als witte wolken wasemend op de kachel bij 't open gaan van de deur. De vrouw sloeg de handen voor de ogen, viel op haar stoel terug en schokte van verdriet.
- O God, o God!
Zij wist dat dit een tocht werd op leven en dood.
Binnen blaften en jankten de achter gebleven honden bij de deur, ze wilden mee met hun makkers - maar buiten gaven de anderen geen antwoord, de kou en de sneeuw reeg te vinnig op hun muilen.
Vijf uur lang worstelde Tom Collins met zijn paarden schuins tegen de donkere dolle sneeuwstorm in. Hij wist de richting waarin de cowboys waren vertrokken, hij kende bij dag en bij nacht elk ravijn en elke verhevenheid in het beschutting-loze land - - en toch was het waanzin wat hij deed, waanzin, hij wist het, maar hij had het thuis nu eenmaal niet langer uit kunnen houden: in de storm werd hij geroepen, in deze nacht moest hij buiten zijn.
En hij was er, beulend en gebeuld.
Hij had de paarden te wringen en te dwingen om schuins tegen deze dood-sterke beukende sneeuw in te gaan, hij had ze te slaan en te stompen, ja, hij had er bijna mee te vechten - - en ook de honden had hij te dwingen en te houden, want ze wilden weg, ze wilden voor de wind af ....
Hij, hij had richting te rijden, als maar richting te houden in het duwende rukkende donker, waarbij snijdende dingen op z'n ogen vielen, bij een koude zo groot, die z'n oogleden saam-hechtte en tot in zijn neusgaten propte en klemde om zijn keel.
Vijf uur lang hield hij vol. Dan kon hij niet meer. Door glooiende
| |
| |
opgejaagde sneeuw, tot aan de borst toe, gingen soms de paarden; zijn rijpaard speelde uit en slingerde, dood-op.
In een inkeping van de bodem, waar de storm over blies met een geluid als een verstopte fluit, kwam hij te landen.
Hij sprong van zijn paard - - alles was sneeuw en ijs: paarden, honden, hijzelf - - volgestoven, ver-ijzeld, doorvroren. Hij nam zijn paard bij de teugel en begon te gaan in een kring - - hij, de drie paarden, de honden, als-maar in een kring.
Want nu ging het om bloed en warmte: als-maar in een kring in het razende donker: vechten tegen de vermoeienis; worstelen tegen de wellust om te rusten - - rusten, waar elke pees en zenuw van het lichaam om hunkerde en trok - - rusten en slapen, dàt wat in deze koude de dood was.
Hij liep te tollen en te stommelen, woorden er bij zeggend vaak om er gang in te houden: éen - twee - - God - God - - levend rythme dat moest redden van de verstijving.
Dat duurde tot de late morgen begon te bleken en de sneeuwstorm wat neerlei. Dan sprak hij z'n whisky-fles aan en steeg weer te paard. De dag was er, de lucht werd omhoog scherp en blauw donker - een nieuwe kou beet als een zaag en zoog zich vast als een poliep, laag over de rulle sneeuw flitsten ijzeltjes als naalden zo scherp, die staan bleven in z'n vlees.
Maar hij reed en spoorde zijn paard. Nu ging het om de cowboys. Hij zond z'n honden uit, en stuurde zijn ros in kringen en zig-zags - zoekend en sporend zoals alleen een rancher dat kan, die levenslang niet anders doet dan vee zoeken in besneeuwde ravijnen en langs stille verborgen kreken.
Dan opeens, zo groot en wit als het land zelf, reet er een schreeuw door de verte .... de honden renden en relden ....
Tom Collins vond zijn cowboys.
Cecil Smith, de lange rode, lag wit en dood in de sneeuw, bevroren en verstard, toegedekt was hij en de sneeuw vormde een tombe over hem.
Mike Macdonald leefde nog - hij had het langst beweging in zijn ver-ijzend lichaam kunnen houden - hij kroop op de knieën, want op zijn bevroren voeten kon hij niet meer staan, hij kroop.... hij kroop om warmte en leven.
Tom Collins liet de levende teugen van zijn fles en hief hem op een van de paarden - hij bond de dode met een lasso op het andere ros, om hem te bewaren van de wolven.
Dan trok hij in stuivende stugge ren naar een beschutting - om hulp voor de bevroren ledematen van Mike Macdonald.
* * *
| |
| |
Een groot jaar later bevond ik mij in sneeuw en ijs op Collins' ranch. Het was een witte lichte dag, de zon blonk over sneeuw en vlakte en vlocht aureolen om de verte.
Duizend runderen loeiden - cowboys reden op lage sleden bolle vrachten hooi en wierpen het voor de beesten in reusachtige ruiven die uit boomstammen gebouwd stonden in de sneeuw - bruine sterke kerels die cowboys, met een pijp in de mond of een fluitgeluid op de lippen.
Dan naderde van een helling een ruiter in stugge galop - hij zat zo lomp te paard als geen western rijder ooit reed, hij hobbelde en schokte en zijn voeten staken in de stijgbeugels als levenloze dingen.
- Dat is....?
- Dat is Mike, kwam Tom Collins, de houte-poot. Ze hebben hem in het hospitaal te Calgary kunstvoeten aangezet - na z'n tocht, dat keer, een jaar geleden.
Mike kwam aanrijden, onverschillig, roodhoofdig, goed-in-z'n-vlees; hij groette stug, stapte bij de stal van z'n paard en strompelde, het dier aan de teugels rukkend, de stal in. Een vloek en 'n paar stompen klonken daarbinnen en een smak of het paard tegen een ruifel opbotste.
- Hij heeft het tegen z'n paard, verklaarde Collins, hij moet altijd wat te beuken hebben.
Ik keek de rancher aan: hij zweeg.
Des middags bij het diner was Mike de eerste man. Hij at als een wolf, hij nam de beste beten, hij had alle schotels onder het bereik van zijn grove handen.
Na het dessert - een stukje vla - kreeg hij van de vrouw een glas warme melk met koffie.
Hij dronk het leeg in een paar teugen en zette 't stug op tafel:
- Nog één, misses!
Hij kreeg een tweede glas en bedankte niet eens.
Weer alleen met de rancher en zijn vrouw staarde ik verwonderd naar dat leeg-gedronken glas.
- Kijk, sprak opeens Tom Collins, hij kan nergens meer een dienst krijgen, begrijp je wel? Daarom is hij hier. Mijn vrouw en ik vinden dat wij hem niet aan z'n lot mogen overlaten. Hij is lui, hij is brutaal, hij is gulzig en gemeen, ja hij tyranniseert Maud soms of 't zijn dienstmeid is. Alleen met haar durf ik hem zelfs niet laten.
We moeten hem wel houden na die nacht, begrijp je wel? Hij is iets van ons geworden - een stuk zorg, zal ik maar zeggen - zo'n beroerdeling als hij is.
KEES MEEKEL
| |
| |
ST. SEBASTIAAN (houtsnede)
PIET WIEGMAN
|
|