De Gemeenschap. Jaargang 2(1926)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 356] [p. 356] [Gedicht van Henk Kuitenbrouwer] De zuiverheid van Uw geduur'ge Zegen, Uw zachte glimlach, teder neergenegen, En over mij gebogen Uw Gezicht: Dat heeft mijn dagen diep en klaar doorlicht. Een weg. De weiden glanzend bij het dalen Der zon, als gladde vloere' in avond-zalen, Waar door de ruiten breken vonken los. Zo door de bolle wolken barst nu ros Het zonvuur, dat de vaarten feller kaatsen. De hoge lucht is glasklaar in het laatste Rood-broze licht. En naar de einder heen Die stille weg. Gij zijt met mij alleen. De stad in vloed van licht. Door alle straten Spoelt zuivrend nieuwe zon. De mensen laten Hun ogen open bloeien naar elkaar, De lente leeft in hen met mild gebaar. De bomen, pronkend vol van kruivend lover Zwieren in 't licht. Bijtend-blauw staat over De stad, de lucht. En pleinen branden wijd. Ik zie de lach van Uw Aanwezigheid. Een morgen nat van dauw. De landweg wit In zonneschijn. Een verre kerkklok bidt. Luid, van het groene veld, de boeren groeten. Doorwaaid van licht gaan strakke stoeten Van bomen naar de einder. Waar ik loop, Joelen de vogels en ik voel een doop Van morgenlicht. De leeuweriken zwieren. Ik mag Uw heilige Geheimen vieren. HENK KUITENBROUWER 1921 [pagina *28] [p. *28] FRERE FRANCOIS AANBIDDING Vorige Volgende