achter de schuwe visschershuisjes. Winny drukte haar buik op de ketting tot haar haren waren vastgewoeld in de schakels. Over haar oogen liep het maanlicht blinkend, en de halsband schaafde een breede ring op de huid.
Onder de fonteinbak stond het mannetje, in de zware schaduwschijf van de ronde steen, met zijn ooren scherp tegen het witte basalt. Sterker dan de lucht van de netten was de laatste dagen die verwaaiing van het wijfje in de visschershut geweest. Als hij de wagen uit de stad had teruggetrokken rende hij door de vlier, om de vischlucht uit zijn neus te schuren. En naar het weilandje onder de hoogte. Daar was de geur, die van de heuvels kwam.
Toen vanavond het tuig van zijn borst werd genomen, kruiste hij langzaam de heuveltop op. Hij struinde, op de lucht af, door hovenierslandjes en hakhout, tot hij voor de muur stond. Elke windstoot beurde de geur daarover.
Nu stond hij onder de fontein. Het vreemde liep in kringen rond hem. Hij was er van omgeven, en zijn lippen trilden tegen zijn jonge witte tanden.
Vanuit zijn borst en buikhaar waaide de boodschap naar de seringenboomen. Winny stond even stil. Er was een dikke gemengde lucht: bijna open bloeinen, een vreemd nest en versch water.
Het mannetje stond omhoog, met zijn voorpooten op de fonteinrand, helder uit het water geknipt, en jankte het verlangen uit.
De volgende morgen vond de huisknecht Winny slapend, met de ketting in strakke windingen om zich heen, en het heele nest uiteen getrokken met woeste nagels.
's Middags mediteerde de huisknecht in de garage.
Hij was nu vijf maanden in betrekking, en het eerste meisje dat hij beminde was de jongste dochter van Mijnheer. Deze vertrouwde hem volkomen en hij had kans gezien vijf maanden lang in niets zijn liefde te openbaren. Hij had er een zeker pijnlijk genoegen in, om over haar schoentjes niet langer te poetsen dan over de andere, geen seconde eerder bij haar te zijn als zij schelde, dan op de andere kamers. Overigens werd hij elke dag stiller en meer overtuigd van 's levens idioterie.
Vader had hem geschreven dat God de standen gewild had, en dat het niet goed was dat een volksjongen als hij de oogen opsloeg in begeerte naar een van de rijken. Hij verfrommelde de brief, gooide de kanarie met een prop papier en spuwde in de aschla, Dezelfde woede die hij als krullenjongen had om de nette jongens van de H.B.S. kroop naar zijn hersens. Hij zou misschien een interessante en mooie