Aquarium
De groene regenbogen dwarrelden door het water. Kwik glansde de bovenlaag; in platte glazen schijven braken de koralen de strooming. Groen was het land, de bodem, waarboven, zilver en laag, het water welfde.
De witte schildpadden groeiden naar het geslacht, hun vinpooten werden zwaarder en het schild hardde zich aan de rotspunten, Waar de kop in de romp schoof, werd de huid soepel, taai als leer, en golfde een rimpel slingerend achter de ronde oogen.
Toen Koewa-Kon de baai in kwam, en met zijn dunne vinnen de wieren aan het trillen sloeg, werd het jaar wakker.
Het leven werd onstuimig bemind.
Maar dit jongensachtige druk-doen van de schildpadden lag achter hem. Zijn kieuw-spleet brak forsch en regelmatig open, en zijn schubben waren gespannen en hard. Eerst deze winter was hij uit de rivier afgezakt, en zijn oogen konden nog niet gewennen aan het witte licht. In de Orinoco hing altijd schemer in het water, en was de strooming traag en eentonig. Ruige wieren, spitse kiembladen van de bodemplanten. Schaduw van bloemen en rond drijfgroen. Vallende bladen, neerbuigende watervruchten, slijmende wieren. De seizoenen hadden hun vast symbool en de symptomen waren zekerder dan de watertemperatuur. De grootste zwemmer van de school had een morgen zijn kieuwen tè langzaam en tè wijd geopend. Op een open plaats, waar het licht inviel, rende hij een tijd met de kop op het water, hard in kringen; toen draaide hij zijn geele buik naar de zon.
's Avonds was de heele troep uiteengestroomd, en hing Koewa-Kon te slapen onder een dikke vleezige waterbloem.
De zilvervisch leefde in angst. Schichtig krampten zij rond in 't licht, hun blauwe vinnen wentelden razend tegen de stroom. Koewa-Kon voelde dat er gevaar was achter de zware sluierwieren. Een roode zwaardman hakte met zijn scherpe onderkaak naar de snelle schietvisch. Hij zakte naar het halflicht, dieper, naar de duisternis, naar het mysterie van hoog en hol, de modder-schuilplaats van de electric-eel en de zachte bedden van sidderrog en zware meervallen.
Hoog, rechtlijnig langs de groene blaasplanten, zag hij de zeepaardjes vast staan op de stengels, de kronkels zacht trillend, naar de kop gerimpeld en geleed.
Toen sliep Koewa-Kon, zijn goud verduisterde naar zijn zwart, en zijn borst hing een zachte geul in de lauwe bodem.