De Gemeenschap. Jaargang 1(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 387] [p. 387] In dulci jubilo De tranen die Maria heeft geschreid toen een donkre wereld doodstil inboog tot de eerste scheemring zijn uit de amandel van haar ooghoek op mijn verdorde hart gevallen: dit hart onwondbaar toegesloten in een zieke rust na zooveel schand en nederlagen - elk hoog begin opnieuw verslagen, al teederheid verteerd in lust. De cirkelgang van het weerbarstig bloed is door de maagdelijke pijnen ontbonden aan een schooner kust - wie aan háár schoot zich kan verkleinen, gelaafd met zoete medicijnen, vond alles, alles goed. O Vrouw, herken op de gelaten het voorspoor van een vroegen dood: de nanacht rilt op alle straten, week is het vleesch, en wulpsch, en prachtig - maar onbarmhartig ons zwerven op bemoste pleinen, krankzinnig lachen achter gordijnen als bij het tergend nederdalen der uren uit verlaten kathedralen de angst vergroot. Geslacht van Eva dat wij moeten haten, [pagina 388] [p. 388] om duizend lusten duizendmaal beroofd: aan eind en oorsprong van den tijd heeft God u tot een heil gewijd dat, uit de eeuwigheid beloofd, ons nimmer meer alleen zal laten: Maria, schuldloos onder ons verkregen, is als een bloemrank aan haar pijn ontstegen. Ik, als verdwaasd, nog ééns ontslagen uit mijn boeien, mag zingend in het hart haars Zoons ontbloeien. JAN ENGELMAN. Vorige Volgende