De Gemeenschap. Jaargang 1(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 377] [p. 377] De ondergang De hooge koude ramen worden zwart. het groot onstuimig noodweer van den nacht heeft aller eeuwen en der sterren vloot ten radeloozen ondergang gebracht. en dezer aarde wrak vermolmde boot weerloos en veeg bemand door dit verzwakt geslacht zal in verwildering van angst en nood aan het steil randgebergte van den dood spoorloos te pletter slaan. en ook ik zal vergaan - nog vóór God's morgenrood. Ik die de laatste ben die durft te staan in 't stormend zwart der koude eenzaamheid; die nu de volkren onder mij vergaan onstuimig zingend langs de transen schrijd; een trotsch ontembaar schip dat splijt - stormend in top de roekelooze vaan - naar 't ongebroken licht der eeuwigheid. die in mijn doodelijk versomberd bloed de avondzon van 's werelds westen droeg die eeuwen ombracht, en den tijd versloeg - en die, terwijl de zondvloed wies - de zwarte engel van de Notre-Dame - het gouden stormlied van het einde blies in Godes naam. [pagina 378] [p. 378] Maar nu, terwijl de voorhang breekt naar 't ongeschonden licht van Oordeels opperzaal, hoor ik in mijn droevig hart dat smeekt, een dolend kind, fluisterend moeders naam. en, wijl mijn mond den duistren laster spreekt, het snikkend stamelen van Christus' naam. H. MARSMAN. Vorige Volgende