I. Helden en heldenvereering.
Het is er de laatste vijftig jaar niet beter op geworden. Holland heeft het nog altijd best getroffen met zichzelve, getuigen de talrijke vereenigingen tot onderling huldebetoon. Er wordt gefeest en getoost op elkaar, en elk getalletje op een vijf of een nul wordt aangegrepen als een welkome gelegenheid om daarover feest te vieren.
Zooiets hebben we pas gehad met het vijftigjarig bestaan van de Nederlandsche toonkunstenaars-vereeniging. U moet namelijk weten, dat er in Nederland ook Toonkunstenaars zijn; niet een of twee, maar een paar duizend. Deze hebben een vakvereeniging of organisatie; waarvoor weet ik niet, maar het zal wel zoo moeten. Met z'n alleen presteeren ze veel; je kunt tenminste nergens in Holland komen, of er wordt volop gemusiceerd. Wat vroeger in Holland het bijbel-lezen op Zondagmiddag was, is nu ‘Das Gebet einer Jungfrau’ geworden, of ‘de Vijfde Symphonie’ als u wilt. Het verschil is slechts gradueel.
Kortom, de kunstenaars vierden feest en organiseerden daarvoor een Vierdaagsch Muziekfeest te Utrecht, waar niets dan Nederlandsche werken zouden worden uitgevoerd. Wie belang stelde in Vaderlandsche Toonkunst, kon daar zijn hartje gaan ophalen, vier dagen lanck (en ‘vijf meter dik’).
Van alles is er uitgevoerd, vanaf Josquin des Prés uit de begin-renaissance-tijd tot aan Emil Enthoven, dewelke drie-en-twintig jaar is en reeds gecomponeerd heeft, zijnde al aan een Symphonie No. 2 opus 12. Maar het meerendeel was muziek van tijdgenooten; trouwens, wat is er tusschen de jaren 1600 en 1850 in Nederland op muziekgebied te vinden geweest? Niets, totaal niets, daar kun je Scheurleer op nalezen.
Het voorbije kunnen we rustig buiten beschouwing laten. Bij de oude Nederlandsche contrapuntisten waren heel wat vervelende lui, maar toch, ze verstonden het vak, ze hebben school gemaakt, ze hebben op heel West-Europa invloed gehad.