in de Amsterdammer; zij vragen om het ‘gewone’, dat niet bestaat, omdat alles, door den mensch gemaakt, een idee uitspreekt. Maar inderdaad bedoelen zij een onbeduidenden achtergrond, waartegen hun ideaalloos intellect zich scherp afteekent; de bourgeois wil altijd zèlf de ‘persoonlijke noot’ aan zijn woning geven in plaats van te trachten te verwerkelijken het sublieme van de gemeenschappelijke idee.
Zij, de door hun tijd niet bezielden, vluchten in het veilige verleden en ver van het heden droomen zij strelende droomen, in ‘het huis eener kunstenares’!
De arbeiders en de maatschappelijk daarmede gelijkstaanden, zullen, zoodra hun aandacht voor de nieuwe kunst kan worden gewonnen, meer openstaan om te aanvaarden; hun levenshouding is, door de soberheid van het bestaan, bewuster, strenger en ongecompliceerder dan van den bourgeois. Vergelijk beider geestesgesteldheid bij eenzelfde doel: het verkrijgen van meer geld en zie het verschil: hoe de arbeider dit in gemeenschap doet met zijn kameraden en openlijk een bepaald bedrag eischt, tegenover den bourgeois, die - om het meest ongunstig uiterste te beschrijven - alléén, popelend en broeiend in het verborgen speculeert om onbegrensde rijkdommen te verwerven. Hoeveel minder gecompliceerd en hoeveel minder vuig is door het gemeenschappelijke van den strijd en de limiet van de verwachting, de daad van den arbeider.
Het moge schijnbaar vreemd klinken, maar ook de aristocraten zijn in staat de nieuwe kunst, die immers een strenge, geordende levenshouding volledig in al het den mensch omringende, wil beelden, juist daarom te waardeeren. Zij cultiveeren immers zelve, zoo noodig ten koste van offers, het bezit van een geestelijke levenshouding, zij het dan ook in de sfeer van het isolement en wortelende in het verleden. Vandaar ook dat nu, zooals Rosenberg, de Parijsche cubistische kunsthandelaar mij vertelde, de Picasso's, de Léger's, de Metzinger's en de Bracque's, door de aristocraten (en de Amerikanen: de Voraussetzungslosen!) worden gekocht, en destijds de impressionisten door de gegoede burgers.
Wij beleven de inzet van een nieuw tijdperk, in de architectuur, en in de kunst; klaarheid, helderheid, fijnheid van schaal en geordende rust zijn in dit begin de nagestreefde doelen.
Zooals in alle voorgaande groote tijdperken der kunst, willen wij weer menschen worden, die, met beide voeten vast en vanzelfsprekend in hun eigen tijd staande, daaruit de kracht putten om de samenleving van hunne generatie te veredelen en te doen bloeien.
S. VAN RAVESTEIJN.