De Gemeenschap. Jaargang 1
(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
BoekbesprekingEdgar Gevaert. Voor Waren Rijkdom. ‘De Sikkel’, Antwerpen. C.A. Mees, Santpoort.In ‘Pogen’ (1e Jaargang No. 4), schreef Wies Moens 'n korte inleiding op het werk van Edgar Gevaert, waaruit 'k sieteer: ‘Edgar Gevaert is een man van de aarde. Zoals de beminnelik-naïeve vader uit Ghéons “Farce du pendu dépendu” weet hij: dat de aarde ons niet bedriegt. Hij is een eenvoudige: hij leeft niet van het brood alleen dat hij zelf heeft gebakken met het graan dat groeit op zijn akker, hij leeft van het Woord; het woord van Hem, die de Goddelike wijsheid sprak tot de mensen in de taal der veldbloemen en der vissen, in de taal van de vijgeboom. Wonderbaar is: het gestadig in-mekaarvloeien van aartsvaderlike wijsheid en jong-mannelike liefde voor het geschapene. Literatuur - vermits wij toch het woord moeten uitspreken - van de boer, de visser en de jager, die buiten zijn werk en de tochten door veld en bos, God looft in de psalmen, zijn hart opmaakt tot rechtvaardigheid en zijn kinderen opleidt in de vreze des Heren.’
Aan dit boekje gingen vooraf: ‘In den Hof der Liefde’Ga naar voetnoot1) en ‘Het Geloof’.Ga naar voetnoot2) 'n Groot deel van ‘Voor Waren Rijkdom’ is 'n veranderde herdruk uit ‘In den Hof der Liefde’. Weer dezelfde schriftuurlike toon. Soms 'n bladzijde van innige, rust en breed ritme. Maar dan: eindeloze vage herhalingen, duistere buiten-kerkelike meditaties over 't Evangelie en de Apostelbrieven. Voornamelik bepeinst hij in ‘Voor Waren Rijkdom’ de Schoonheid, de kunstenaar, de kunst. Hij zegt hier en daar waardevolle dingen: ‘Waarom vele dingen slecht doen, als u een enkel ding gevraagd is om goed te doen? Zoodanige dingen zijn wel bijzondere eigenschappen van deze haastige eeuw, waarin eene stille stonde verveling is. Wat is nu ook een rustig uur aan den mensch, indien er geene liefde in hem leeft of gedachte tot troost. Zie de wereld is te klein geworden, te alledaags omdat alles wat er in is maar oppervlakkig en zonder liefde meer beschouwd wordt. Alles wordt stoffelijk gezien als in een haastige vlucht rond de wereld, en zie, het is al water en aarde, en wat dan? Zie toch hoedanige verveling in àltijd het zelfde: boomen die groeien, menschen die oud worden. Ach! wat zoeken de kunstenaars om toch iets te maken dat geene gelijkenis heeft met de ondoorgrondbare schoonheid van de oneindige wonderen Gods in zijne Schepping.’
Toch gaat veel van dit boekje verloren in vaderlike breedsprakigheid zonder houvast. Z'n meditatie staat te zeer buiten de noden van dit ogenblik, er siddert door de woorden niets van wat nu de wereld beweegt. De beste momenten - zo ook in z'n vorige werkjes - zijn wel die, waarin hij schrijft over het kind en de natuur. Dan wordt z'n taal van vloeiende bewogenheid. H.K. | |
Hermann Löns. Mummelman, Op de bergwei, De kraaienhut, Heidevolk, De wulpen roepen. Allen bij A.G. Schoonderbeek, Laren (Gooiland).We hebben in Holland geen jagers. We hebben alleen schietende poeliers en notarissen die in hun vacantie op jacht gaan met cognac om warm te blijven, en een drijver die het wild aan een touwtje houdt. Omdat we de jacht missen, missen we de romantiek van Rothwild en Waldrevier. | |
[pagina 256]
| |
Löns zijn we dankbaar omdat hij ons van dit onbekende verteld. En hoe weet hij te vertellen! Trek de gordijnen dicht! Laat de kachel gloeien, uit al zijn roode gaatjes en door ieder spleetje! Hij is de vriend, de oude vriend, die met zacht gesmak van zijn lippen dikke rookwolken trekt uit zijn kromme Duitsche pijp.
Waarvan Löns vertelt? Van hazen en konijnen, van reeën en vossen, van alles wat leeft en sterft in de wijde, wijde hei en in de stille verborgenheid van het land Van de hanen, baltsend voor de vermillioenen ochtendlucht, van de reeën, de schuw-oogige, die hun teere koppen spiegelen in de boschbeek. Suggestief met het rijzen en dalen van zijn stem verhaalt hij. Men hoort de takjes breken onder de pooten van het sluipende wild, men ziet de maan schichtig opgaan achter de ijle berken van de straatweg. Ik ben hem dankbaar! En zullen niet al zijn lezers dat zijn? Want, misschien zijn er naast Löns meerderen, die zóó de natuur kennen, en die zoo het leven bezien en beluisterd hebben van plant en dier. Maar wie weet er zoo over te schrijven? Löns komt naast Long te staan. Long heeft het voordeel van de onbeperktheid van zijn natuur, maar Löns is, in al zijn verhalen, ons nader. Worden deze boeken veel gelezen? Ik weet het niet. Maar ik hoop het. Omdat het een verfrissching is in deze tijd, jezelf weer vertrouwd te maken met het ongerepte, en altijd nieuw-geborene. Omdat wij, achter onze hooge muren en in onze volle steden, snàkken naar het wijde vergezicht en naar de kanten plooiïng van boomlof tegen den Hemel. Omdat wij de lucht van asphalt en benzine weg willen dringen met de geur van hars en bloemen Löns maakt ons met dit alles gelukkig. Natuurlijk blijft deze bemerking: dit oeuvre was nog schooner geweest, als Löns directer gekomen was tot de Vader, die dit alles maakte en schiep, die het lot van ree en haas geschreven heeft en bepaald. De uitgever, de heer Schoonderbeek, blijkt met bijzondere liefde te arbeiden aan de uitgave van dit oeuvre. Niet alle illustrators slaagden even goed, niet elke vertaling is heelemaal zuiver. Maar overal is met liefde gewerkt, en zoo is dit rijtje een sieraad van de boekenkast. Wij zijn al weer nieuwsgierig naar de volgende bundel! A.K. | |
Arthur van Schendel. Angiolino en de Lente. 2e dr. - Boosten en Stols. Maastricht.Als 'n zachte lente-avond is dit boekje. Zo iets zuivers bereikte van Schendel, en zeker in z'n latere werk, zelden. In deze gave vertelling bleef de stemming op hoog niveau. 't Ritme heeft geen inzinking: de gemoedsstroom nam de woorden in z'n ongebroken gang. Hoe is dit simpele verhaal bezonken en klaar, en in eenvoud van 'n diepe wijsheid. H.K. | |
H.J. Giebing. Liefde's Spel. - Boosten en Stols. Maastricht.''t Is àl te doorzichtig: Giebing wandelt in de schaduw van Van Schendel. Dezelfde verdoezeling der kausalieteit, dezelfde verschemering der uiterlikheden in de droom. Maar wat bij Van Schendel tenger en puur is, werd bij Giebing zwaar en log In deze schrijverij zit veel allure. De vorm zou bij vluchtig lezen 'n indruk kunnen maken, zeer onevenredig aan de schamele inhoud. De schrijver had niets te zeggen, voelde zich echter bedreven in de literaire zwaai van de zin (maar die zéér konventioneel), en spreidde daarom over 'n duf verhaaltje z'n kunstige woorden. Lege kisten onder fluweel leveren 'n divan - om te slapen. H.K. |