die van de kamermuziek, van de Symphonieën, van het Requiem, van de verliefdheid. Het hadden antipoden kunnen zijn, als het geen antinomieën waren geweest van de eene wet: zichzelf steeds gelijk te blijven. Hoeveel Strawinsky's er zijn, weten we nog niet, maar hun aantal dreigt minstens even groot te worden. Die van de eerste balletten is als een losgebroken Varlaäm uit den Boris Godounow, dol van wodka en verdriet; is er dan een schooner spel als amok te maken?
Maar de dood is nooit het einde van rhythme, omdat dit een zich voortplantende energie is. En de tweede Strawinsky sprong uit de eerste, zooals Anepou uit de splinter van de acaciaboom. Welke mensch weet hoeveel incarnaties hij meemaakt in zijn zelfde colbert?
De Strawinsky van de liederen verscherpt de brute primitiviteit, maar vereenvoudigt zijn middelen tot het uiterste. Dan komt die van de pianomuziek en de kwartetten: omdat de mensch niet alleen leeft bij brood, maar ook bij het woord, dat voortkomt uit de gedachte. En de laatste man is die van het Pianoconcert en de nieuwe balletten, die het meest op Mozart lijkt, den Mozart van Zauberflöte en Cosi fan tutte: evenwichtig, klassiek.
Hoe kon het ook anders, met zulke gelijke tendenzen. Beide maken muziek om niks. Omdat de eene kiemcel nu eenmaal de andere mòet voortbrengen, omdat het woord is om te spreken, direct en duidelijk, niet alléén 'n indogermaansche wortel, met een uitgang daar heelemaal ergens in China. Omdat ons onvermogen de repeteerende breuk is van willen en kunnen. (En ons kunnen faalt, omdat wij nooit heelemaal weten wat we willen).
Als dartele gedachten zich vrij kunnen schikken op de maat en cadans van het verlangen, weerstandloos en zonder ommezien, als menschelijke veelvoudigheid zich spiegelen kan in de éénvoudigheid van doelstelling, als een oud ‘klassiek’ ideaal verlokt tot een orgie van teelt en verwekking, dan bezint zich zulk een mensch op de oneindigheid van herboren worden, op de eindeloosheid van de reeks. Daar geen enkele kunstenaar een Boeddha is.
Hierdoor blijkt het mogelijk, dat Mozart Strawinsky wordt, en dat in de twintigste eeuw de Renaissance begint, misschien bij Benvenuto Picasso, misschien bij een stervende schooier die we nog niet kennen. Als Christus terugkwam, zouden wij het weten of Hij de man was, die 's nachts de rails helpt openbreken in deze straat?
Odi-ooi, mannen aan de overzij, die uzelve gelijk blijft en uitsterft, krachtens de wet die geen repetenten kent; let er op! Hier vaart het rotor-schip sneller dan ooit naar een nieuwe Renaissance, waarvan ons ras de legende zal zijn, kano-vaarders!
LOU LICHTVELD.