De Gemeenschap. Jaargang 1(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] Memento Of wij al hunk'ren naar elkanders oogen, wild verlangend het licht dat op de klare dalen springt en naar beneden milde vlakten uitrolt van den bergwand, met trotsche bastions geheven tot de hoogste heem'len: vuisten der aarde, die zich spannen in de straalbundels van een ontzworven paradijs - of wij beluist'ren in elkanders bange stem het droge snikken om dit mart'lend leven dat ons in-keldert en verstikt in zachte dekens en niet vrij kan uit-zwerven naar het overglansde oord waar onder klaterende bronnen gezuiverd allen beven die, door hun duldelooze smart vermoord aan ziel en leden, zijn verhoord om èèn bevochten hoogheid - of wij elkander aangrijpen in die blinde fuik, versmoord in de greep der spitse vingers, heete signalen teek'nend op het zwaar tapijt van een nacht die zich verdicht en achter zijn blauw-zwart luik de doffe hamers slaat - regelmatig, zacht, dan luid en luider - van een naderend tempeest: als de bazuin schalt over de verste ruggen, tuba miram die dit donker gemompel scheurt - splijten zal wat zich om onze schaamte beurt, naakt en melaatsch staan wij in d'allerlaatste logen. Of wij al hunk'ren naar elkanders oogen, wild verlangend het licht dat op de klare dalen springt: verlaten is het pad langs de ravijnen - wie eenzaam strompelt naar de spitsen onder de verloren lucht kent van zijn daad geen enk'le vrucht en van gemis alleen de heete pijnen, vermorzeld, vóór in 't eind hij overwint. JAN ENGELMAN. Vorige Volgende