getwijfeld zijn wij in de complexen van arbeids- en sociale wetten nieuwe waarden rijk geworden, welks bezit niet valt te onderschatten. Maar toch, dit alles is slechts de zeer beperkte uiting en het zeer voorloopige resultaat van een machts-ontplooiïng van de organisatie van den arbeid. Al te veel wordt nog de vergissing gemaakt alsof de blauwe horizont benaderd zal zijn, indien het volledig uitgewogen menschwaardig bestaan voor den arbeider zal zijn verkregen. Terwijl dit toch niets anders is dan een herstelling van vroeger begaan onrecht. Eerst na deze achturendag, na deze loonstrijd, komt de groote worsteling om de plaats van den arbeid onder de waarden, die het wereldleven beheerschen. En daarmee wordt de strijd verlegd van het terrein van de plicht en de geoorloofdheid naar het terrein der mogelijkheden.
Dit alles is niet genoeg. Omdat op u allen de harde taak rust, niet gedwongen, tòch uw naasten te beminnen gelijk gij u zelf bemint. Dit gebod staat boven de wetenschap; het slaat elke redeneering stuk. En de vloek daalt over Europa en zal dalen, omdat men ons, katholieken niet meer daaraan herkent, dat we elkander liefhebben.
Er is tusschen een katholieke werkgever en een katholieke werknemer dezelfde onchristelijke verhouding, dezelfde afstand van maatschappelijke meerder- en minderwaardigheid, als is tusschen een liberale patroon en zijn personeel.
Dàt is de schande.
We zijn gelijk geworden aan de heidenen, en hierin ligt de oorzaak van het grootste gedeelte van alle ellende en alle verwording.
De zelfkant van de katholieke bevolking komt voor het grootste gedeelte op de hoofden van onze werkgevers, die het Evangelie alleen kennen uit de Zondagsche voorlezing, en die het iederen dag opnieuw verkreukelen en verfrommelen in hun sociale daden.
O, één minuut het klare zien voor deze allen!
Een minuut de bezinning op de waarde van dit alles onder het Eeuwig Licht. Een minuut de durf om dit sociale stelsel te vervangen door de absolute liefde, zoo, dat het volk Gods een stralend licht is in deze duisternis, een witte stad op een berg.
Laat deze dag, die u allen voert in Gods huis, laat, ik bid het u, de liefde in u zegevieren. Zie, hoe dit is: de Koning gaat voorop, Hij, die blinden genas en het volk zéér liefhad, dat Hij uit de sloppen en stegen riep om Zijn witte kleed. En hoe zijt gij nu? Uw persoonlijkheid valt, en uw standsbewustzijn, en er is niets van al het verworvene, dat u voor de oogen van den Vader bedekken kan. Nu dan, nu gij niets zijt dan Zijn kinderen, de arme, de uitgeschudde door de vorst der duisternis, de verlatene, de zieken allen naar de ziel.