bij hem valt 't zozeer op, daar die minder-waardevolle gedeelten sterk afsteken bij 't meeste verzamelde werk.
Van den Oever peilt scherp. Z'n intuïtie vindt tastend 't juiste woord. Wat de alléén-intellektueel formuleert na lange redenering, zet hij, plotseling, in 'n felle zin. Soms krijg je de indruk, dat hij, ingenomen met z'n dogmaties zuiveringszout, te driftig aanpakt. Dan ziet hij z'n opmerkingen te gauw als geestelike peiling. Vandaar de tientallen ‘aforismen’ in ‘Nieuw Nederland’, waarvan 'n goed deel larie was. Maar toch brandt 't kombattant katolisisme zó door 't krities werk van Van den Oever, dat misschien daarom de krachteloze aanbidders van de twijfel, de wankele humanisten, alle gelegenheid aangrijpen om deze ‘overloper’ neer te halen. 't Is altijd nog 'n grote vraag, of 'n aanprijzing uit de ‘stem’ hebbende hoek der glibberige zoetwaterethici niet eerder tot gewetensonderzoek dan tot jubel verplicht. Hiermee is niet gezegd, dat Van den Oever onaantastbaar is. 't Tegenovergestelde blijkt wel uit de onnodige hardnekkigheid, waarmee hij aanvallen op z'n werk, blijft afslaan en daardoor levend houden.
Van den Oever, die gedurig z'n dogmaties peillood hanteert, (en dat met 'n zuiver inzicht), die geen bladzij schrijft zonder de sombere ‘erfzondelike verscheurdheid’ naar voren te halen, vecht, in z'n studies van ander werk, zichzelf los van z'n eigen renaissance-bloed. Daardoor z'n heilige drift om de kristelike normen te herstellen, door 'n vorige beweging beschouwd als levenloze historie. Zoals in ‘Het inwendig leven van Paul’ allerlei renaissance-krulletjes door de woorden kronkelen, zo komen er in z'n verzen soms plotseling goden en godinnen opduiken. ‘De zilveren flambouw’ laat z'n hatelik schijnsel nu en dan nog even flakkeren.
't Is ondoenlik 'n overzicht van dit boek te geven. De waarde ligt niet vooral in de behandelde onderwerpen, maar in de manier, waaròp ze aangepakt werden. Tot de beste stukken behoren wel: de Toorop-artikelen, (blz. 7-47), al zijt ge 't hier en daar niet met 'm eens, en al staat er soms 'n vinnig zinnetje, dat toch meer 'n persoonlik inzicht als 'n objektieve ‘geestelike peiling’ is; ‘De Zinnelijkheid in Pol de Mont's Zomervlammen’ (blz. 87-91) 'n vlijmende ontleding; ‘Het moreel Tekort van het Van Nu en Straks-geslacht en het nieuw Roomsch Inzicht’ (blz. 100-116), dat echter 'n uiteenzetting geeft van ‘het katholiek vers’, waarover (maar waarom dat doen?) nog lang, heel lang te praten zou zijn.
Over 't geheel 'n zeer interessant boek, dat gelezen dient te worden.
H.K.