De Gemeenschap. Jaargang 1(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] [Gedichten van Karel van den Oever] De nacht De Engel bouwt de nacht-muur in het Oosten, wijl het onzichtbaar paard draaft-aan uit de zwarte afgrond. En zijn hoefslag langs de duistere muur, waarop geen troffel klinkt, al metst de Engel er steen na steen .. O, de schim van het paard: het draaft door de gloeiende sterren-struik, die groeit aan de muur-voet en er jaagt een wind over de aarde. Wee toch: achter de lage aard-rand de wielen van de dag-kar wegratelen diep en dieper, als op een verre hei-straat .. En dichter draaft-aan het onzichtbaar paard, want harder zijn hoefslag langs de nacht-muur, die rijst zóó hoog dat geen mensch meer ziet de Engel en de muur-kruin. Maar als het paard ver is voorbij gedraafd en de gansche nacht-muur zwaar en stil, dan legt de slaaplooze mensch zijn vragend oor aan de duistere nacht-wand en hoort, verblijd, 't ontzaggelijk hart van God levendig kloppen achter de zwarte muur. KAREL VAN DEN OEVER. [pagina 183] [p. 183] De ochtend In de kou der kim een engel ontstak de dag. Het was een hoog vuur dat echter niemand zag, het was een sterke brand in een vroeg levens-uur. Naar de vlammen-krans heeft men gegist. Want de rook kwam over het land: een heilige mist. Het was dood-stil in die rook en niemand hoorde aan de kim-rand het kraken van de mutsaard. Alleen de blos van gloed doorheen de rook van die verre haard. En de dag ving aan onder die koele toorts. Hier verrukt, daar vervaard: zóó werd de wereld. En 's middags een brandende koorts? KAREL VAN DEN OEVER. Vorige Volgende