De Gemeenschap. Jaargang 1(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 163] [p. 163] Lied om den blijen en onvoorzienen dood Geëtst op den hemel, de wintertakken waarop ik rust: de eenzame musch. Kan er nog een lente komen door den staalharden bast der boomen. Hoor toch de potsierlijke musch, luid en fijn en haar lied naar den dorren zonneschijn. Uit het landgoed komt getreden de dolle knaap, overmachtig en jong, sluw en voorzichtig met de karabijn. O musch, de hand der vreugd is daar, en gij zingt van winterwanhoop in 't gevaar! Als het schot, en de lach van zijn spot weerklinkt, zal dan de ziel der musch niet omhoog, in den blijen rook van zijn bevende buks nog zijn? Zegepralend en blauw stijgen boven dorp en menschen en den zuiveren echo der landouw! MARNIX GIJSEN. (Uit een binnenkort bij ‘De Gemeenschap’ te verschijnen bundel getiteld ‘Het Huis’). Vorige Volgende