De Gemeenschap. Jaargang 1
(1925)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Over jèugdlektuurEr is de laatste jaren veel geschreven en gesproken over 't gebrek aan goede, roomse jeugdlektuur. Dat gebrek hangt natuurlik ten nauwste samen met 't evengrote tekort aan waardevolle volksboeken. Wie waagt nog 'n woord over deze kwestie, zonder beducht te zijn voor 't verwijt, dat geen gepraat helpt, maar boeken, boeken, boeken? Durft iemand iets kwaads te zeggen over de boeken van Van der Lans, Banning, Vesters e.a., dan staan de tegenstanders klaar, die met ontroerde stem verhalen van gelukkige uren, doorgebracht aan de vaderlike hand van deze onvermoeide vertellers; dan zijn er Roomse Ridders te over, om ook hier 't erfdeel onzer vaderen te verdedigen. Nu is 't zeker zeer gemakkelik àl dit werk meelijdend in de hoek te schuiven. Wie 't volk niet kent, doordat hij opgroeide in 'n ontwikkelde kring en zich alleen uit de verte inliet met de massa van ons onontwikkelde, roomse volk, doet hier beter te zwijgen. Maar wie de verdienste begrijpt van de stapels verhalen, die nu nog onze parochiebiblioteken vullen, is tegelijk sterk overtuigd van 't grote nadeel, dat deze goedbedoelde middelmatigheid teweegbracht en brengt. De verdienste is alleen: er wàs leesvoer nodig, en dit was tenminste - in zéker opzicht - géén vergift. Maar de tranen van uw grootvader en grootmoeder mogen uw kleinkinderlik hart ontroeren: dat zegt niet veel over de waarde van deze boeken. Gij glimlacht: dat 't geen ‘woordkunst’ is, maar stevige kost voor de ziel en werk met volkskracht en .... Maar dàt ontbreekt er juist aan. Woordkunst is 'n term, die verschillende betekenissen toelaat. Daarom is 't beter daarover te zwijgen. Dat echter over 't algemeen in deze verhalen vol tranerige sentimentaliteit, vol hartstochtloze braafheid en kinderlike bandieterij 'n volkskràcht zou steken, dàt betwijfelen we. Slemp geeft geen steun tegen 'n barre ziekte.
Er is 'n jeugdkwestie onder de talloze kwesties, die ons in ijverige beroering houden. De jaren tijdens en na de oorlog hebben 'n jeugd zien opgroeien, die bijna geen optimisme meer toelaat. Laat er 'n kern zijn, waarin hoopvolle kracht zit, de massa is slap en futloos. Zonder tegenweer overgeleverd aan deze ondergaande beschaving, zal die jeugd niet in staat zijn te werken aan 'n nieuwe opbouw. Nu is de toestand zo, dat 'n groot deel van de heidense jeugdlektuur deze verslapping verergert, niet door 't werkelike jeugdleven van nu te beschrijven, maar door in 'n luchtige toon zeer gemakkelik àl 't duistere kwaad te vergeten, dat de jeugd verpest. Dit is de gevaarlike leugenachtigheid van deze boeken: wat de jeugd aan verzwegen | |
[pagina 160]
| |
ellende als gevòlg van 'n oppervlakkigheid zonder geestelik ideaal doormaakt, wordt niet genoemd, terwijl alleen de lieve uiterlikheid stof geeft voor stapels boeken. Daartegen kwam verzet. Er werd ingezien, dat de biblioteken, ook roomse, en de winkels vol van deze lektuur 'n gevaar waren, dat gekeerd moest worden. Maar met boeken maak je geen sterke jeugd. Dat doet opvoeding in zuiver-godsdienstige zin. Dat doet stelling nemen tegen 't materialistics-verstandelik schoolsiesteem, waardoor 'n kind gedwongen wordt in 'n ontzettende ballast onnodige schijnwetenschap àl z'n geestkracht te verliezen. Natuurlik kàn jeugdlektuur in zeker opzicht meehelpen aan dit grote werk, al zijn er machtiger middelen, waaraan weinig of geen aandacht wordt geschonken. 't Gevaar van de goed-bedoelde liefde voor de jeugd, die het boek louter als zuiveringsmiddel hanteren gaat, is al begonnen. Er is 'n soort razernij ontbrand om de achterstand in 't aantal jeugdboeken in te halen. Van verschillende kanten worden series verhalen aangekondigd. 'n Bisschoppelike keuringskommissie voorziet de boeken van 'n stempel. Dat is alles zeer verblijdend, maar .... En nu vang ik bij voorbaat het gramstorig verwijt op: alweer gemakkelike kritiek te plegen, terwijl de arbeid toch zo zwaar en moeilik is. Maar juist van dit laatste blijken weinigen overtuigd. 't Is niet moeilik de neutrale jeugdlektuur wat te doorsausen met roomse woorden. 't Is niet moeilik binnen zeer korten tijd op die manier zolders vol boeken te produseren. Veronderstel zèlfs, dat er auteurs komen, die de losse stijl van de beste heidense jeugdschrijvers evenaren (en dan moet er véél veranderen) dat we illustrators krijgen, die eindelik stuntelige tekenaars als Hoogenbos, Lazarom, Van Noorden, doen vergeten; dat onze uitgevers kunnen konkureren. Wat dàn? Dan hebben we (zo luidt de geliefde slagzin) de liberale kultuur ingehaald. Dan hebben we nagelopen waar voorgegaan moest worden. Zóver zijn wij nog niet. De voorlopige aksie is 'n andere, évenverkeerde, richting ingegaan. Mèt behoud van 'n dorre, fantasielose klets-stijl en illustraties, die 'n niet te weerhouden scheurwoede opwekken, is 't zwaartepunt op de braafheid gevallen.
Onsteld door 'n tuchtloze, verontzedelikte jeugd, zochten opvoeders naar reddingsmiddelen. 't Is hier niet de plaats, om daar op in te gaan. Toch kan even gezegd worden, dat 'n jeugd niet gestaald zal worden, als alle mogelike zaken, waarin bij zeldzame gelegenheid een of andere zwakkeling gevaar loopt, vèr worden verwijderd. Mr. Kropman heeft vroeger in De Nieuwe Eeuw reeds op 'n ekses moeten wijzen, toen 'n vurige ijveraarster over deze kwestie 'n rede hield, waarbij 'n gezond, natuurlik mens walgde. Door op de loer te liggen | |
[pagina 161]
| |
om óveral gevaar te ontdekken, wordt immers de jeugd gespitst op 't geheime. Die geest van àl te felle speurzin spreekt b.v.b. uit de brosjure ‘Jeugd en Lektuur’Ga naar voetnoot1) Doordat de jacht natuurlik vaak wordt beloond, schiet de driftige jager uit ijverige overmoed de onschuldigste beestjes dood. 't Zou niet gemakkelik vallen met feiten aan te tonen, dat deze grote jagers voor de Heer (er zijn er meerderen), zich vergissen. 't Is zo dikwels wáár, wat ze schrijven, 't is bijna nooit helemaal ernaast, 't is met de ernst van 'n rechter voorgedragen en tòch .... Ge wordt beduusd door hun raaktreffers: de naaktkultuur, de perverse pornografie. Voor ge 't weet, zijt ge overtuigd, en ook gij wordt bezeten door 'n rusteloze speurzin. Tot ge stuit op zo'n zin: ‘Uiterst gemakkelik is 't dan ze zoet te houden met Karl May, Nic Carter, Buffalo-Bill, Conan Doyle en J. Verne’. (Jeugd en Lectuur, blz. 25). Na dit gelezen te hebben, blijft er niets anders over dan verbijsterd 't boekje dicht te doen en niet, nooit meer verder te lezen. Wie deze namen zó achter elkaar neerzet moet z'n mond houden over jeugdlektuur. De door melige handelsreizigers doorgeslapen Nic Carter naast Jules Verne, waar ik maar niets van zeg om niet lieries te worden! Neen, 't is niet goed, wat deze strenge rechters doen. De tekst ‘In de wereld, niet vàn de wereld’ laat 'n preek toe met àlle nadruk op 't twede deel, en 'n kloosterling zal uitteraard geneigd zijn deze tekst zó toe te passen. Maar 't eerste deel is óók waar. En daar ligt 't hart der kwestie. ‘Niet van de wereld’ inspireerde dit brosjuurtje, dat anders, buiten de boeken om, zulke harde waarheden zegt, zoals de schrijver dat ook in andere brosjuurtjes en tijdschriftbijdragen deed. Dezelfde tekst gaf 't aanschijn aan enkele boeken, zoals ‘Theo's Proeftijd’Ga naar voetnoot2) en ‘De Erfgenaam’,Ga naar voetnoot3) die helaas door meerdere gevolgd zullen worden. Zij, die ‘niet van de wereld’ zijn, vergeten te vaak dat de plaats van de jeugd ‘in de wereld’ is en dat dit voor 't grootste gedeelte van hen ook de plaats zal blijven. Daardoor 't eenzijdig zien van dit leven, daardoor 't beschroomd staan tegenover omstandigheden, die nu eenmaal tot dit leven behoren, daardoor 't verzwijgen van gebeurtenissen | |
[pagina 162]
| |
en toestanden, die de jeugd doormaakt, vaak als zuiver geluk; daardoor 't hiaat tussen kinderboeken en romans voor volwassenen. Die jeugdlektuur zal in deze tijd 'n zegenrijk werk kunnen doen, die 't roomse jeugdleven met z'n moeilike strijd en z'n heerlike vreugde weergeeft. Daarvoor is meer nodig dan 't handig samenflansen van avontuurtjes en 't beschrijven van 'n H. Kommunie of 'n sterfbed. Daarvoor is nodig, dat de schrijver zich zelf ten volle kan terugdenken in 'n jeugd, dat hij de geestelike momenten doorvoelt, en daarnaast: dat hij schrijven kan. Zonder dit laatste worden alle gebeurtenissen zó vlak, zó geestloos neergepend, dat van de stralende blijdschap, die de godsdienst aan de jeugd kan schenken, niets meer dan 'n duffe karikatuur wordt gegeven. Wie door diepe liefde tot de jeugd en 'n dankbare herinnering aan voorbije jaren tot 't schrijven van jeugdlektuur komt (hij moet schrijven kunnen!) zal niet zitten piekeren over kwade invloed omdat hij, met liefde schrijvend, iets goeds moet maken. Waarschijnlik komt er nog wel 'ns gelegenheid iets te schrijven over bepaalde soorten van jeugdlektuur, en over de boeken voor verschillende leeftijden. Nu worde volstaan met deze, beknopte, algemene opmerkingen. HENK KUITENBROUWER. |
|