| |
| |
| |
De zwarte muze
Een goede foxtrot is beter dan een slechte symphonie. Wie het hiermee niet eens is, leze niet verder, op gevaar af, zich dood te ergeren aan het komende pleidooi voor de alledagsmuziek. En wie het bestaan van de goede symphonie niet erkent, leze ook niet verder, want voor hem is een verdediging van de Jazz niet alleen overbodig, maar gevaarlijk. Ik heb alleen op 't oog die beschaafde melomanen, die zwijmelen van Beethoven, metafysiek worden van Mahler, driftig van Strauss, die in extase raken van Mengelberg, en zich ergeren aan Strawinsky; die medelijdend glimlachen over Schönberg, en zich verontwaardigd afwenden van alle muziek, die geen ‘inhoud’ heeft.
Jammer genoeg vergeten al de brave melomanen, dat de hoogdravende symphonieën en sonates, die zoo ‘zwaar zijn om te begrijpen,’ altijd geïnspireerd zijn op de alledagsmuziek. Bij Bach begon het al, om niet te spreken van vele Gregoriaansche melodieën, die al de middeleeuwen door ‘populair’ zijn geweest, en van de vele kerkzangen - sommige zijn er nog in zwang - die niets dan veranderde straatdeuntjes waren. Bach heeft de in zijn tijd nog populaire dansvormen als de Gigue, (de Engelsche ‘jigg’, 'n populaire dans), de Allemande, Courante, Sarabande, Passacaille, Passamezzo, Passepied, enz. aangewend als vormen voor zijn muzikale gedachten. Ook zijn andere werken zitten vol invloeden daarvan. En het menuet, in bijna alle Sonates, zelfs in de deftigste terug te vinden, is eerst enkele tientallen van jaren geleden definitief als populaire dans gestorven.
De zoogenaamde Sonatenvorm is ook eigenlijk de vorm van een soort danslied, en de Rondo-vorm, vooral door Haydn, Mozart, Beethoven en hun Fransche tijdgenooten zoo vaak aangewend, is eveneens van afkomst een alledaagsche dansvorm.
Dan de melodieën en rhythmische motieven; hoe dikwijls hebben juist de grootste componisten ze niet ontleend aan de muziek die leefde onder de gewone menschen, welke van ‘kunst’ niets afweten, maar vaak zooveel zuivere schoonheid rijk zijn. Zeker, de geestesgrootheid van de componisten adelt dit alles, maar er wordt te vaak vergeten, dat ze met beide beenen op den door iedereen beganen grond staan.
Doch ik zei het al, een verdediging van de ‘alledagsmuziek’ wilde ik slechts geven; we gaan alleen uit van de stelling dat een goede foxtrot beter is dan een slechte symphonie, en ik wilde hier slechts opmerken hoeveel wereldwijsheid en hoeveel schoonheid de ‘banale’ muziek verbergt, en welk een belangrijke rol zij in het moderne leven speelt.
| |
| |
De alledagsmuziek is uitsluitend amusementsmuziek, het ‘delectare’ heeft ook de plaats van het ‘prodesse’ ingenomen, en dit is het eenige wat men tegen deze muzikale uiting zou kunnen aanvoeren. Als je verdrietig bent, maakt een foxtrot je nog veel verdrietiger, als je blij bent nog veel uitgelatener. Rustig en kalm maakt de Jazz je nooit; integendeel. Maar dat doet een symphonie - zonder-eind - ook niet. Die ergert en irriteert je, wanneer je tenminste niet als melomaan geboren bent, maar met eenige reden zeggen kunt uit de lange kleeren der romantiek gewassen te zijn, iets wat nog verre van algemeen is in Holland, waar men zich gaarne metafysisch in de luren laat leggen, en verklarende bakerpraatjes over avondlange symphonieën verslonden worden als de Burgelijke Stands-rubriek van een provinciekrantje.
Maar toch, ga mee na afloop van het concert waar de ‘een-en-twintigste’ van Zoënzo gespeeld werd, ‘voor wien het noodlot een ijzeren rhythme smeedde’, die de wereldsmart comprimeerde in 300 pagina's orkestpartituur; ga mee naar ‘Mille Colonnes’ of ‘Kras’, waar een voortreffelijke Jazz .... Drie maten muziek, en je bent er in. Eerst komt er een golf van tevredenheid over je, maar dat wordt spoedig een vage onrust. 't Is of er binnen je tal van kleine zenuw-draden knappen. En je weet je plotseling een ander mensch: een die best uit de plooi van zijn fatsoen zou kunnen schieten, zot doen, dansen, roepen, banaal, dat is ‘gewoon’ doen. Die muziek maakt de cultuurlooze mensch in je wakker. Maar als je er nog langer blijft, is het, of binnen je alles aan 't trillen gaat; een vage angst, 't begin van ruzieachtige woede om je-weet-niet-wat besluipt je, wanneer je jezelve veroordeelt om te blijven zitten en niet mee te dansen. Dat rhythme sleept mee, onweerstaanbaar. Het wiegt zich onder je heen, het slingert zich langs je omhoog, het klokt in je keel, als een volle teug wijn die je inslikt. En zou deze muziek niet ‘echt’ zijn?
‘Maar wij zullen wel eens bij Damon informeeren, welke de passende cadansen zijn voor laagheid, overmoed, razernij en andere slechte karakters, en welk metrum er dan nog voor de tegengestelde stemmingen overblijft’.
De Grieken wisten het ook al, en ze wisten niet alleen het rhythme maar ook de tonaliteit als draagster van het lascieve karakter. Wilde Plato niet ‘de mixolydische, de hypolydische en enkele andere melodieën van die soort’ verbieden in zijn ideaal-staat? Maar wij leven niet in een ideaalstaat. Wij leven in de ‘Detumescenz-periode’ van een tijd van physieke en geestelijke overspanning.
De geest is dood, en nu is ook het lichaam bijna stervende. Langs kunstmatige weg moet er nu en dan een golf van leven komen. Een
| |
| |
fel rhythme, een versche oerkracht moest de alledagsmuziek brengen, na het zoete, weeë gejengel van de salonmuziek, na Wenzel en het ‘Gebet einer Jungfrau’. Drift na de slappe romantiek, levens-elixer in een tijd van lichamelijke en geestelijke uitputting.
Een wereldoorlog, doodelijke hoogspanning van al hetgeen zich in een decadente generatie had opeengehoopt, werd een hevige uitbarsting door kortsluiting. Daarna niets meer. Die achtergebleven waren hadden den roes gezocht om te vergeten. In de groote steden was er nauwelijks iets van de wereldramp te bespeuren; de roes moest het erger doen vergeten .... Toen keerden eindelijk de verminkte mannen van het front terug; de eenige in wie er nieuw leven brandde, omdat zij het oude verloren hadden in het aangezicht des doods, omdat ze zich nu zonwaarts keerden naar een nieuw leven.
In het dagelijksche society-leven keerden ze terug, als een nieuw ras, maar daarom als vreemdelingen; de decadente weeïgheid waren zij ontgroeid, maar practisch beteekende dit, dat zij bij de mode ‘achter’ waren. Toen werd de Jazz geïmporteerd, waar iedereen op dansen kon. Was het alleen de dollarkoers die schuld had aan de Americomanie, wier voornaamste importmiddel de Jazz was?
Voorbereiding hadden de ‘Steps’ gebracht, grootendeels uit Engeland, en het op alle culturen parasiteerende Duitschland afkomstig. Langzaam werden de oude Polka's, Quadrilles, enz. heelemaal vervangen door het gebroken stoot-rhythme van de Onestep, en door de starre marsch-passen van de Two-step. Ook de wals onderging een verandering; nieuw leven bracht immers de vreemde accent-verlegging op het tweede maatdeel, die haar tot ‘Boston’ maakte.
Een groot verschil met vroeger was, dat al deze dansen als liederen ingevoerd werden; de menschenstem werd een nieuw lokmiddel, minstens evenzeer als de felle, kleurige omslagprenten van al deze stukken. Toen kwamen uit Amerika de langoureuze Negro-songs, met hun Banjo-getokkel. De trans-pacific-reizen naar de Philippijnen brachten de Americaansche schepen met hun gekleurde bemanning langs de Hawaiï-eilanden; Honolulu was de belangrijke aanleg-plaats. En de indruk die het Australische Aardsch-paradijs maakte, groeide in de negerziel, die voor Westersche oogen zoo bizar, maar in werkelijkheid zoo intens kan poëtiseeren, tot een melancholiek verlangen naar de ideale droomen-eilanden. Dat was de zoete mijmering der Hawaiïan-songs. De zwarte muze van deze arme déraciné's, die enkele geslachten geleden nog ontvoerd werden van de zonnige donkerten van Asjanti, de Goud- en Ivoor-kust naar de eindelooze plantage-vlakten van de ‘States’, waar kon die muze anders van zingen dan van een voor-immer verloren droomen-land?
En zij zong het in den toon, die Stephen Forster reeds vele jaren ge- | |
| |
leden beluisterde, toen hij z'n ‘Old Kentucky-home’ componeerde. Dat het zoo geliefd is bij al de negers van Noord- en Zuid-Amerika, bewijst genoeg. De melancholie van het verloren land - is heel de treurnis van het menschdom niet de weemoed naar een toegesloten paradijs - blijkt de grondgedachte van alle neger-muziek. ‘My own Iowa, Sweet Ohio, Good-bye Missisippi’ .... met honderden zijn de voorbeelden te noemen, die vercultuurd tot ons dringen, enkele maanden met felle magnesium-flikkering voor ons schitteren, en dan verzinken in een vergetelheid voor immer. Een motief dat ‘Swanee’, de neger zingt, een opgevangen fragment uit de volksmuziek van ‘Indianola’ is genoeg om tot een rijk muziekstuk te inspireeren, heel wat beter dan de beschaafde ‘Dumky’-muziek van Dvorak of de ‘American-Woodland-Idylls’ van Edward Mac Dowell.
Naar Europa komen die liederen, naar de verlatenheid van de daneings, waar ondanks de schittering van palmen en spiegels, en de sterke electrische luchters, ondanks de rose schemering in cosycorners, ondanks het in mahonie gedempte schuifel-geluid van de phonola, menschen dansen, met in hun armen het cadaver van een vergeten ideaal, met in hun beenen de loome slapheid van: ‘waarvoor dit alles’, met in hun plotselinge zwierige draai het élan van: dood den tijd.
En bij het zoete zingen van de gramafoon kijken de oogen in andere oogen, als in glazen knikkers, dood, en zonder hoop, zonder verwachting. Of zij dansen, de mannen imbeciel en wezenloos, als misvormde wijfjes-dieren in de nauwe taille van hun jas. Die muziek is ze een schadelooze morphine, een massa-hypnose.
En de vrouwen, in een doodstrijd van tragiek, dansen de schrik naar het moederschap stuk, dansen de verlatenheid ....
Maar ik wilde een pleidooi, zei ik U. Ziehier: waar vindt men onzen tijd beter uitgezegd, waar staat men dichter bij het einde van alles? Daarom is deze ‘kunst’ eerlijk, waar en .. toch schoon. Mooi als een bloedroode zonsondergang.
Na den oorlog kwam dan het Jazz-orkest: met banjo, saxophoon en slag-instrumenten als oorspronkelijke bezetting. De banjo was het echte neger-instrument ter begeleiding. De saxophoon, jong van vinding en gemakkelijk bespeelbaar, met een omvangrijk timbre, dat van alle muziekinstrumenten het meest de menschelijke stem nabij komt, moest de melodie zingen. 't Slagwerk accentueerde het rhythme. Maar de Europeesche cultuur bracht tal van vervormingen; Europa's banjo: de piano, en de smachtende viool kwamen erbij, en dikwijls nog het geraas - maar hoe fel, en juist, op de gevoeligste rhythme-plaats - van claxon en ketelmuziek. Alles wat maar het oor kon prikkelen, werd uitgedacht. Gelukkig is de geraas-manie niet zoo heel algemeen
| |
| |
geworden, en tegenwoordig vinden we meestal een Jazz-band uit piano, saxophoon, viool en een schuiftrompet als kern samengesteld, terwijl vaak andere blazers, zooals klarinet en ook meer slagwerk er bij komen.
Hun spelen - tenminste van de ras-muzikanten - is meesterlijk, èn van rhythmische kracht, èn van virtuositeit; bijna altijd beheerschen zij hun instrument volkomen, en hoe prachtig kan zoo'n blazer meedeinen op de melodie die hij staande speelt. En dan de compositie, en de meestal eigen instrumentale bewerking van de spelers; het prachtige, zuivere en zelfstandige contrapunt van de instrumenten, die karakteristieke omspelingen van de melodie met een vlug loopje of een gekke sprong, het onafgebroken overnemen van de wijs door de verschillende instrumenten.
Want de compositie-manier van de nieuwe muziek der rag-time en trot's is heel eigenaardig. Geen periodische afzondering is er in, zooals in de meeste andere muziek, maar de eene melodie-sliert volgt onmiddellijk uit de andere. Hun rhythmische karakteristiek is het agogische accent en de tremuleering. De agogiek bewerkt felle rhythme-stooten door de plaatsing van het accent op een onverwachte plek; de dansers krijgen een plotselinge rhythme-stuwing, en vallen dan terug in het tragere metrum. Door de vierdeeligheid is het een verscherping van het Boston-rhythme. Zoo in de Rag-time. De foxtrot heeft daarbij een metrische gebrokenheid en bizarre motieven, die men zag in het eigenaardige loopen met vooruitgestrekte pooten van den vos. Zoo is er ook een turkey-trot, als het afgemeten stappen van de kalkoen. De shimmy is een echte na-oorlogsche nerveuze dans, waarin er al bibberend gestept wordt op de tremuleerende muziek. Deze mode is echter niet van lange duur geweest; 't was onesthetisch en .. vermoeiend: de zenuw-overspanning toch al groot genoeg. Een zoet-vloeiende melodie, en krachtig-gemarkeerd rhythme, meer was er niet noodig; en vele Amerikanen en Engelschen slaagden er uitstekend in dit te geven. De Duitsche dansen hebben meestal iets looms en gewilds, en zijn minder gezond, als men dit woord gebruiken mag. Teekenend voor de behoefte, waarin deze muziek voorziet is het, hoe vol de danszalen zijn, waar gedurende enkele uren het leven tot een intensere roes gemaakt wordt, hoe loom na afloop de file over de van nachtdauw glimmende asfaltpleinen naar huis trekt, nauwelijks in staat tot praten, beu van alle society en van zichzelf. 1925!
En zelfs dat kan niet altijd; daar moet afwisseling, variété zijn, om den demon der verveling te verbannen. Er wordt gezongen, soms nog met een megafoon, om de sluipende doodsstilte weg te schreeuwen. Dan weer dooven de lichten, en gekleurde reflectors werpen hun sinister licht op de solodanseressen of de model-paren, die zich bij
| |
| |
een rammelende, macabere lijkmuziek - het zingen van krekels bij 't gerammel van doodsbeenderen - zich in hun leegte ten grave dragen op de maat van een Tango, de ‘gecultiveerde’ dans der Parijsche apachen, vol niet-te-noemen toespelingen, feitelijk een Argentijnsch import.
Maar wat vertel ik u dit alles; een kind weet ..
Onberekenbaar is de invloed, welke de alledagsmuziek, speciaal die van ‘dancing’ en ‘music-hall’ op onze moderne componisten gehad heeft, en nog heeft. Men zou kunnen gewagen van een rhythmische vernieuwing der muziek (vooral door de genoemde agogiek), om van een melodische niet te spreken. Erik Satie met zijn bentgenooten, de school van Strawinsky, en eigenlijk alles wat er tegenwoordig niet naar een oud, verschoolscht cliché componeert, maar zijn eigen leven uitzingt, inspireerden zich daar. ‘Serieuze’ menschen vinden het banaal; maar hieruit vooral komt de levenswarmte en de ‘democratie’ der moderne muziek voort.
Zoo gaat het in Europa. Dáár, over de groote oceaan .... Ik zal het u zeggen, hoe ik de echte neger-muziek hoorde, in mijn geboorte-plaats, aan een van die zee-breede Zuid-Amerikaansche rivieren. Als de nacht er gevallen was, plotseling en schemerloos, en het geroep van de avondvogels verstorven was, dat je alleen het fluisterende stroomen van de rivier kon hooren, en de verlaten roep van een late roeier over het water, dan kwamen ze naar buiten voor hun kleine houten huisjes, die groote glimmende negers, en een ging er met z'n gitaar zitten op de dorpel, andere leunden tegen de wand, de kop een weinig achterover, en de vrouwen hurkten neer. De mannen stemden aan, een weemoedige mineur-zang, telkens herhaalde motieven en cadenzen, eindeloos, een voorzanger improviseerde de woorden, soms antwoordde het refrein, steeds bijna-dezelfde melodie.
En als ik laat des nachts wakker werd uit mijn woelige jongensslaap, dan hoorde ik soms nog onder het raam de zinderende banjo, de breede akkoorden van de gitaar, fragiel als maanlicht in de sereene nacht. En de wiegende eenzang van zoo teere stemmen, als niemand kan vermoeden in die donkere, platte koppen ..
Ook de Zwarte muze zingt de hoogste schoonheid; maar onherkenbaar is deze in handen van haar blanke zuster met de Bubikop ....
Mijn pleidooi voor alledagsmuziek, vrienden, is geen pleidooi voor úw alledagsmuziek geworden. Vraag excuus.
LOU LICHTVELD.
|
|