| |
Boekbespreking
Litteraire overwegingen, door Frans Erens.
De schatkamer. No. 7. Boosten en Stols, Maastricht 1924.
Erens is 'n tachtiger: hij is dat tot nu gebleven. In z'n eerste jaren gaf hij klein werk van 'n innige lieriese bewogenheid soms, of van 'n scherp-gezien realisme. Later bleef 't bij reisbeschrijvingen, kritiek en vertaling. Nog in de laatste tijd verscheen ‘Vertelling en Mijmering’: 'n verzameling tamelik onbenullige vertelseltjes en bleke mijmeringen. Erens is 'n karakteristiek vertegenwoordiger van 't uitstervend geslacht der lettré's. (Maar er staan wijze jongelingen klaar om de plaats in te nemen). Hij houdt zich op in 'n stille kamer en voedt zich met boeken. Als er iets rumoert in de wereld kijkt hij angstig door z'n venstertje (hij blijft er achter staan) en bidt tot Goethe om bescherming voor z'n stilte. In z'n oorlogsdagboek schreef hij: ‘Ik voel mij gedrukt door een oneindig wee. Want de litteratuur staat op het spel.’ Wat is het leven? De litteratuur. De-in-stilteoverwógen litteratuur. Er zijn mensen, die werken. Er zijn ook mensen, die lézen. Na het lezen zetten zij zich tot litteraire mijmering en schrijven dan mijmerende litteratuur. Maar alleen de andere mijmeraars interesseren zich. Om te zien hoe de uitkomsten van hun gemijmer zo verschillend zijn. Want: ‘ik ben zo weinig mogelik buiten mij zelven getreden,’ zegt de inleiding. De tegenspraak in mijmerij-konklusie dwingt natuurlik tot nieuwe mijmerij .. en zo maar voort.
Waarom met teder oog subtiele zinnetjes gaan zoeken? Of gaan vissen naar 'n tenger waarheidje? Laten we durven eenzijdig zijn. Ook al vergeten we dan wel 'ns 'n heus-verdiend pluimpje. Die lenigheid van geest om overal in alle onderdelen naar verdienste te zoeken, maakt krachteloos. Die uiterste voorzichtigheid wordt 'n dwang. Wat breedheid van blik heet, is vaak de manier waarop 'n loods tussen zandbanken door de haven vindt: voorzichtig beweegt de kritikus zich tussen de moeilikheden naar de rust der hooggeachtheid.
Wie dus ‘rechtvaardig’ wil zijn, vindt in dit boek van Erens verschillende goede opmerkingen, zeer vele waarheden ('n waarheid zeggen is niet moeilik). Maar wie geen ‘lettré’ is, bezwijkt toch gauw voor deze bleke wijsheid-met-'n-lijkkleur; het leven is in deze opstellen verschrompeld tot onvruchtbaar gemij- | |
| |
mer. 't Eenigste gevolg van de nieuwe geest is bij Erens de zucht: ‘Laten wij daarom vooralsnog terugkeeren tot les bons vieux livres.’
H.K.
| |
Om de stilte, gedichten van H.W.J.M. Keuls. - Uitgegeven bij Boosten en Stols, Maastricht 1924.
Vermoeide minnaars der onsterflijkheid,
Die telkens, op een klank of naam bewogen,
Het lichtend teeken wacht, dat u bevrijd',
En zoekt verlangend naar verwante oogen;
O gij, die duizendmaal al werd bedrogen,
En nog gelooven moet en wachtend zijt.
Zo dicht Keuls in deze bundel over 't wankele geslacht van zoekers, dat na de aardse hartstocht van de 80ers, onvoldaan door star materialisme, pelgrimeerde naar de bevrijding van hun gekneusde menselikheid in de Waarheid. Zij hebben raadselen gevonden, waar hun voorgangers feiten zagen, gemakkelik door hen uiteengepeuterd en verklaard. En ze voelden, dat ze nooit door eigen zwak inzicht die raadsels zouden oplossen. De smartelike tocht naar 't onbereikbare, met alle verdolingen, alle inzinkingen, werd de inhoud van hun kunst. Vanzelf in eenzaamheid gestoten door 'n brute samenleving, keerden ze in tot 'n weemoedige droom, die hun werk soms zo'n tere, nerveuze gevoeligheid geeft.
Maar dit werd hun vloek: nadat éénmaal uit hun onrustige twijfel hun kunst gegroeid was, bleven zij die geestelike blindheid koesteren als litteraire noodzaak. Hun vers werd van 'n geraffineerde tederheid, die niet meer ontroerde en tè behaaglik speelde met de geliefde oneindigheid, om nog te doen geloven in iets anders dan ‘litteratuur’:
Zoo zijt Gij dan, o Namenloze,
Een dorst, die onze dorsten leidt,
Een geur in 't geuren van de rozen,
Een klank in 't zingen van den tijd
Het is geen worsteling meer om licht, maar 't beminnen van schemering, waarin alles vaag wordt, en waarin 't fluisteren zo zoet is en zo .. vanzelf gaat.
Doch gij vraagt beoordeling van de poëzie, nietwaar? Gij, die uw leven aan ‘kunst’ hebt gewijd, en u niet zeer interesseert voor Waarheid of twijfel of andere zaken, die met Poëzie niets te doen hebben. Gij vraagt beoordeeling van de vorm, die immers het vers tot vers maakt, nietwaar?
Maar waar het leven verdwenen is voor de litteratuur, houdt onze belangstelling op.
H.K.
| |
St. Bonaventura. De Vijf Feestelijkheden van het Kind Jezus, vertaald en ingeleid door P. Maximilianus, kapucijn. - Uitgegeven bij Boosten en Stols. Maastricht 1924.
In de met warmte geschreven inleiding, die hier en daar wat tè bloemrijk versierd is, geeft P. Maximilianus de inhoud van dit boekje aldus weer:
‘In dit boekje heeft hij gezegd en gezongen van het leven dat Jezus weer opnieuw begint herhaaldelijk in de zielen. Bij de goede influisteringen van God zit de ziel als de H. Maagd in haar cel, om in heilige aandoening te ontvangen een Goddelijk zaad. Dat in ootmoed tot rijpheid gegroeid, zijn geboorte krijgt in de goede daad. En de naam daarvan is Jezus, dat is de uitredding uit de ijdelheid der wereld, list van den duivel, en broosheid van het vleesch; dat is de goede daad, die als Jezus wonderen werkt aan geestelijk kreupelen, blinden, zieken en dooden. Dan gaat de ziel met haar krachten uit als met Drie Koningen om Christus te zoeken langs alle wegen, om te komen tot de zoetheid van die hemelsche beschouwing, tot aanbidding van zijn opperheerlijkheid, tot opoffering in allerinnigste liefde. En den Zoon van God, weer levend geworden en herboren in eigen hart, brengt ze dankbaar om de groote begenadiging terug tot God in den tempel van haar
| |
| |
ootmoed, waar ze den Vader dankt om zijn goede influistering, den Zoon om de goede daad, den H. Geest om de volharding. Dit is de schrale gedachte, van zijn bloeisels ontdaan, waarlangs de mijmerende en opgetogen ziel van Bonaventura zich beweegt in dit simpele boekje.’
Dit eenvoudige werkje, zo klaar van woorden en zo diep van betekenis, kon alleen geschreven worden door de heilige, bij wie, zoals de vertaler zegt, 't compromis tusschen dogmatiek en mistiek harmonies uitgegroeid was. Wat zijn hierbij vergeleken veel boeken op geestelik gebied drabbig van taal en vaag van inhoud, doordat de schrijver verliefd was op z'n eigen fantasie, en litteratuur probeerde te maken. Dan volgen we misschien met welgevallen de radheid in 't lessen-trekken, maar 't dringt niet door. Dit werkje grijpt ons direkt en dwingt tot herhaalde lezing. - Dit is de stem van 'n grote onder de mensen, die in eenvoud zó wijs kan zijn.
Het kleine boekje is sober-schoon uitgegeven. Alleen zouden we 't zeer jammer vinden, als van zo'n heerlik werk niet meer dan 500 eksemplaren werden geplaatst. Want als iets waard is verbreid te worden, dan wel dit soort boeken. Allerlei kerkboeken, waarvan alleen al de titels huiverig maken, leveren aan 't gemiddelde kerkvolk stof te over om Onze Lieve Heer iets voor te lezen. En ze vinden, met de beelden en schilderijen uit de winkels voor Kerkelike Kunst steeds hun weg. Al noemen we ze onschadelik - maar wie kan de schadelike gevolgen berekenen? - ze nemen toch de plaats van 't goede in.
Daarom zouden we 'n goedkope, maar even mooie, volksuitgave ideaal vinden.
H.K.
| |
De vrije bladen.
De Vrije Bladen is de tweede jaargang ingegaan onder redaksie van Roel Hoewink en H. Marsman. In 'n inleidend artikel van deze laatste wordt de ‘positie van den jongen Hollandschen schrijver’ getekend. Krities: ‘De strijd ging, en gaat, om de schoonheid.’
Kreatief: ‘Maar dit moment, het moment 1925, wordt beheerscht door het gewordene, door het verleden.’ En: ‘Nu domineert, heroverend, het verleden. In den tijd, in den dichter.’
Ons standpunt is, naar we meenen, duidelik genoeg uiteengezet in de Verantwoording, die 't eerste nummer van ‘De Gemeenschap’ opende. En krities, èn kreatief staan wij tegenover ‘De Vrije Bladen’.
In 't artikel van Marsman staat nog te lezen: ‘Ge wilt, nochtans, direct verband tusschen leven en kunst? Ziet hier: creëeren is voor den dichter het vervullen der opperste levensfunctie’.
't Lijkt ons 'n belediging voor Slauerhoff en Chasalle: want wanneer dit werk uitingen van hun opperste levensfunksies zijn, worden we énigszins beducht ..
H.K.
| |
Tooneel
Alianora, door P.C. Boutens. - Uitgave van C.A.J. van Dishoeck. Te Bussum in het jaar 1924.
De verschijning van dit mooi-uitgegeven boekje, dat de tekst bevat van het gebarenspel Alianora, te Leiden in 1910 vertoond, doet wat vreemd aan. Of 't is als herinnering bedoeld voor hen, die 't spel bijwoonden, maar dan komt 't wel wat laat, of de inhoud op zichzelf werd 'n uitgave waardig geacht, maar dat achten wij niet, óf de naam Boutens op 'n boekje is voldoende voor 't publiek ..... En dat laatste is wel waar. Want de proza-tekst, die de handeling aangeeft is uiteraard van aktuele betekenis geweest, en de verzen zijn voor 't grootste deel alleen 'n bewijs voor Boutens' grote versvaardigheid. Ze laten duidelik zien hoe Boutens 'n arsenaal van dichterlikheden tot z'n beschikking heeft, die hij éénmaal, voor 't eerst vòl zong, maar die nu in hun gemakkelike sierlikheid slap hangen om 't geval:
| |
| |
Als vreugdes hoorbre harteklop
gaat uit den dauw de leeuwrik op
Nauw klimt de maan ter avondzaal,
daar schalt de zuivre nachtegaal
Soms klinkt de klare toon van Boutens echt:
Die winde maken luut geclach,
Die see staet blanc van baren.
Of:
Ten es niet scone so sere
Dan willet wel ghevonden syn,
Dan willet wel ghebonden syn;
Si gaen so blide te ga're
Of si nooyt vri en waren.
Maar meestal komen de verzen niet boven de dag van het gebarenspel uit. Dat ze toch 14 jaren later op kostbaar papier gedrukt werden, vindt z'n oorzaak wellicht in 't feit, dat Boutens' bundels vallen onder: ‘wat 'n beschaafd mens van dichtkunst weten moet’.
H.K.
| |
De terugkeer van don juan of de alcalà'sche moordverwarring, door Frederik Chasalle en C.J. Kelk. - Een spel van de Moïra in drie bedrijven. - Amsterdam, S.L. van Looy. 66 blz.
Dit cynisch-dartele stukje van de twee Getijers geeft bewegelijkheid van actie en een vlugge verschuiving van tooneelen, die het bij een opvoering zeker wel zullen ‘doen’. De doorvoering der ontwikkeling is vernuftig in elkaar gezet, maar bij de liquidatie van het alles-verzoenende en alles-ophelderende slot is de natuurlijkheid niet in allen deele betracht. De ontknooping is eenigermate geforceerd. Overigens blijft het spel vrijwel aan de oppervlakte van leven en karakters en brengt meer verstrooiing dan verrijking van den geest. We bewonderen de knapheid van den opzet en van den dialoog op menige plaats, maar achten overigens dergelijke tooneellitteratuur vrij overbodig.
Van den heer Kelk zullen wel de rijmelarijtjes zijn, die hier en daar opklinken. Ze zijn quasi-diepzinnig; zoo iets in den trant van de Thomasvaer- en Pieternel-poëzie.
J.B.
| |
De woonschuit, Tragedie in drie bedrijven door A. Defresne. - Uitgegeven bij Boosten en Stols, Maastricht, 1924, 89 blz.
Een tragedie is het, tot zoover zijn we het met den schrijver roerend eens, de bittere tragedie n.l. dat er in 1924 nog zulk psychologistisch geleuter wordt uitgegeven voor ernstige kunst. Wat is toch in 's hemelsnaam de bedoeling om dergelijke lugubere ziele-vivisectie in openbaarheid te brengen. Wanhoop, dood, duistere verledens, en andere huilerigheden worden bij voorraden opgeschept. We zullen niet ontkennen, dat er wel knap-gebouwde scènes in het stuk voorkomen, maar wat worden er ook larmoyante redenaties uitgetaaid!
En dan de taal, die al die treurige menschen tegen elkaar staan te beweren!
Bijvoorbeeld:
Van Goon (hand voor de oogen, sarcastisch): Zijn moedertje! Ja de molen der onvermijdelijkheid maalt en maalt en is niet te wrikken! .... Toch zal ik me blijven verzetten tot mijn laatsten adem .... Wat geeft het, als het kwaad met de moedermelk ingezogen wordt! Martha, wat moet er met zoo'n ouderstel van je kindje worden?
Waarop wij met Martha opmerken: Nee, zeg dat nu niet!
En we zouden eraan willen toevoegen: Zeg nou den heelen onzin van dit stuk niet. Het geeft zoo'n weeën smaak in je mond en je moet er onwillekeurig om lachen!
We hebhen dan ook met de allergrootste verbazing gelezen, dat een on- | |
| |
zer tooneelgezelschappen het ding in studie heeft genomen. De liefde voor oorspronkelijke Nederlandsche stukken gaat hier toch waarlijk te ver!
J.B.
P.S. De opvoering door Verkade werd gelukkig een ‘sof’. Er zit toch nog wel gezonde zin in Neerland's critiek en Neerland's publiek.
| |
De kringloop der belangen. (Los Intereses Creados), een harlekinade in̮ 2 bedrijven (3 tafereelen), met een proloog van Jacinto Benavente uit het Spaansch vertaald door Herman Menagé Challa. 74 blz.
Dit stuk van den Spaanschen Nobelprijswinnaar behandelt een motief, dat ook in onze litteratuur al eenige malen verwerkt is: twee berooide vagebonden geven zich uit als heer en knecht en imponeeren dan een̮ heele stad.
Als hier de ontmaskering komt, treedt de liefde weldoend tusschenbeiden; de schuldeischers zien den kringloop der belangen: als de eene oplichter niet trouwt met de rijke erfdochter, dan kunnen zij ook naar hun geld fluiten en moeten zelfs den doctor in de rechten̮ de proceskosten betalen.
En de andere oplichter trekt de ietwat cynische moraal uit de historie: ‘Gelooft mij, om in het leven te slagen is het beter belangen dan genegenheid te scheppen’.
Waarop zijn kameraad opmerkt: ‘Neen, je vergist je, want zonder Silvia's liefde zouden wij verloren zijn geweest’.
Het antwoord echter luidt: ‘En wat is liefde anders dan één groot belang?’
Hieraan herkent men reeds den luchthartig-spottenden toon, waarop het geheel is afgestemd. Het ziet met een blasé-air neer op de wereld en haar kostelijke malligheden en neemt die fijntjes in de maling De schelmenfiguur van Crispijn heeft alle liefde van den schrijver gehad en wordt minutieus verzorgd; de brave Leander is slechts zwak geteekend.
Het stuk ontleent zijn bizondere charme aan de boeiende afwisseling van tooneelen en de flitsende dialogen, waar uit satyres vonken naar klein-steedsche toestanden en personen, welke niet alleen voor Spanje maar ook voor geheel de beschaafde wereld gelden. Die doctor in de rechtsgeleerdheid bijv., dat is de zuivere incarnatie van de juristerij, welke het recht in de letter verstikt.
De vertaler geeft twee inleidingen op dit stuk. De eene beschrijft panoramatisch leven en werken van Jacinto Benavente, van wien hij tenslotte zegt: ‘Alle onderwerpen worden in zijn tooneelwerken behandeld, iedere misdaad heeft hij gehekeld, elk on̮recht aangevallen, elk recht verdedigd. Maar hoe hij zijn onderwerp behandelt, met bitteren spot of vlijmend sarcasme, met gevoeligheid of dartele fantasie en wonderlijk vernuft - het is doortrokken van de liefde Gods!’
Dit laatste nu kunnen we in ‘De Kringloop der Belangen’ allerminst ontdekken. We zien in den schrijver veeleer een pessimist, die op het donker tapijt zijner ziel fel-kleurige en grillige bloemen van ironie en satyre weeft.
We kunnen dan ook beter meegaan met wat Menagé Challa zegt in de tweede inleiding, getiteld ‘Het Spaansche Tooneel’:
‘Indien Benavente minder literair, minder gracieus, minder “senorito” was geweest, indien hij in plaats van de immoraliteit in Madrid te karakteriseeren, de geweldige latente krachten van het Spaansche “volk” vergeestelijkt had, en zijn geloof in het goede even sterk was geweest als zijn kennis van het kwade, dan was hij wellicht de grootste schrijver van onzen tijd geworden. En dan had hij ook een heiligen plicht tegenover dat volk vervuld. Nu is hij een groot satiricus, doch geen groot mensch gebleven. Noch hij, noch de tallooze Spaansche dramaturgen van dezen tijd, wier werken vrijwel buiten beschouwing kunnen blijven, hebben hun plicht gedaan, hebben hun plicht kunnen doen. En naarmate mijn geloof en eerbied
| |
| |
voor dit volk groeit, zooals ik het in zijn best verdedigde schuilhoeken heb leeren kennen, ver van het West-Europeesche verderf, vermindert mijn belangstelling, klimt mijn afkeer voor het literaire Madrid alle geniale Benavente-lyriek ten spijt’.
Het is wel wonderlijk, dat één en dezelfde beoordeelaar op blz. VII tot een geheel tegenovergestelde conclusie komt als op blz. XI.
J.B.
| |
Shakespeares hamlet, vertaald door Dr. B.A.P. van Dam, Uitgegeven bij Boosten en Stols, Maastricht 1924, 162 blz.
Shakespeares machtige spel, dat trekt door de hoogste hoogten en diepste diepten van de menschelijke ziel, dat huiveringwekkende ritten maakt langs steilten van angst en verbijstering, heeft niet alleen naar den inhoud, maar ook naar den vorm velen vorschers studiemateriaal geleverd.
Er bestaan niet minder dan drie min of meer onderling afwijkende en min of meer gezaghebbende drukken van den Hamlettekst, een van 1603, een van 1604 en een van 1624. Totnogtoe heeft men den druk van 1603 geheel terzijde gesteld, terwijl de druk van 1623 in 't algemeen met hooger gezag is bekleed dan de druk van 1604.
Dr. van Dam zegt nu op grond van vele jaren van onderzoek, dat men deze opvattingen ten onrechte heeft gehuldigd. Zijn opvatting komt hierop neer:
1e. dat de drie vroege drukken verschillende ontwikkelingsvormen, of liever verwordingsvormen, vertegenwoordigen van den slechts éénmaal door Shakespeare geschreven Hamlet-tekst;
2e. dat de kwartijn van 1603 is gedrukt naar een stenogram van den op het tooneel gesproken tekst - een tekst, die ter wille der opvoering hier en daar veranderd en ook besnoeid is, en die bovendien van de gebrekkige rolvastheid der tooneelspelers veel te lijden heeft gehad;
3e. dat de kwartijn van 1604 vermoedelijk is gedrukt naar het handschrift van Shakespeare, dat echter een doorloopende bewerking heeft ondergaan om den tekst voor het schouwburgpubliek bevattelijker en doeltreffender te maken;
4e. dat de tekst in een foliant van 1623 is gedrukt naar een souffleursbock, dat met hetzelfde doel nog meer veranderingen heeft ondergaan en waarvan de mindere betrouwbaarheid o.a. daaruit blijkt, dat verschillende drukfouten, die in den tekst van 1604 voorkomen, verkeerd zijn verbeterd.
Dr. van Dam heeft daarom den kwartijn van 1604 tot grondslag genomen, de gapingen aangevuld met de gegevens, die de beide andere teksten verschaffen en voor de verbeteringen der vele en soms ernstige drukfouten de beide andere teksten in aanmerking genomen en tenslotte de veranderingen, die veelal uit kleine bijvoegingen bestaan en die uit de tooneelbewerking voortspruiten, opgezocht en uitgebannen. Naar deze beginselen heeft Dr. van Dam een Engelschen Hamlet-tekst samengesteld en het boek, dat wij thans bespreken, is daarvan een vertaling.
We hebben thans een Hamlet-tekst gekregen, die op verscheidene punten afwijkt van de gangbare teksten. Er zijn enkele regels ingevoegd, terwijl verschillende andere, die slechts herhalingen zijn, werden uitgestooten. Of nu alle veranderingen verbeteringen beteekenen - ze mogen dan méér den oorspronkelijken tekst benaderen - zouden we niet durven beweren De meeste lijken ons meer een kwestie van documenten-pluizerij dan van litteraire winst. Dit neemt niet weg, dat er enkele kloven in den tekst thans zijn overbrugd en zoo gelooven we, dat deze vertaling zeer zeker het beter-begrijpen van Shakespeares chef d'oeuvre zal bevorderen.
De uitgave is door Boosten en Stols keurig verzorgd.
J.B.
|
|