De architectuur van de klerk
Het nummer van ‘Wendingen’, dat ons in uitmuntende foto's de uitgevoerde bouwwerken van den architect M. de Klerk laat zien, zet ons weer in verbijstering voor het feit, dat een zóó geniaal en explosief talent - dat pas zijn opvaart begonnen scheen - zóó plotseling van het dramatisch speeltooneel der wereld moest worden weggenomen. Want deze architectuur heeft zich met het elementair geweld van een korte donderbui op Amsterdam vastgezet en daar, blijvend in het grondkarakter en de wezenseigenheid van de hoofdstad, een schoonheid geschapen, die hevig aanpakt om de strakke drift en de zwaarmoedige ernst waarmee het doode materiaal werd bezield. Het is ondoenlijk deze architectuur te klassificeeren in een bepaalde ontwikkeling, het is ondoenlijk haar na te volgen zonder het peil te verlagen. Zij staat alleen en ontleent slechts aan haar eigen, meesleepende kracht ontstaansrecht: zij is wils-exces van een intens-levend individu, dat zijn vormbeginsel alleen de zelf-gekozen beperkingen wenschte op te leggen, zij is de hartstocht voor het zichtbaar vleesch der kunst, met de moeilijke opgave der vergeestelijking van het zwaar-visueele. Deze architectuur is in hooge mate dynamisch en al is ieder ornament vergroot en in het massale gezien - als men aanknoopingspunten wil zoeken belandt men bij de laat-gothiek of de barok. Er is een groote onrust in, een vermoeden van dreigend gevaar, een strak-gespannen overdenken van pijnigende vragen. Er worstelt een ziel in, die met zichzelf en het haar verwante tot klaarheid wil geraken.
Men moet hier niet te veel van practische oplossing, rationalisme en doelmatigheid spreken: de geestelijke inzet dezer kunst ging van die begrippen niet uit, maar kent slechts de noodzaak tot eruptieve uiting, tot schepping van persoonlijk-gemarkeerde ruimten: materiaal-zuiverheid en vorm-eerlijkheid waren hier vanzelf-meesprekende factoren, ‘zeitbedingt’ in het niveau waarop de kunstenaar verbleef toen zijn korte, felle scheppingskoorts opstak. Gedragenheid en rust, in hoogste instantie, zult ge hier dan ook niet vinden, geen uit eigen wezen gewonnen en in eigen evenwicht bestaande monumentaliteit: het persoonlijk conflict bleef domineeren en gaf ons felle, bezielde schoonheid.
Wie De Klerk imiteerden leverden het bewijs voor de opvatting, dat zich hier een bezielde eenzame in geheel-persoonlijken vorm over een geheel-persoonlijke tragiek uitsprak. Het bewogen hart drong aan de communiteit een romaneske op, waarvan ze de noodzakelijkheid niet en nog minder de bijzondere poëzie inzag. Er werd gevraagd naar woning-ruimte: er ontstonden ruimten, die een begrensd beeld wilden