De gemeenschap der volkeren.
Onze Katholieke-gemeenschap is internationaal.
Over de grenzen der landen reiken wij elkaar de broederhand, niet omdat een belang ons bindt of een slagwoord ons begeestert, maar omdat Katholicisme, omdat Christendom uit zijn wezen zelf gemeenschap der waarheid is.
Het oude heidendom, dat macht als bron van recht beschouwde, zooals de nieuwere heidenen het even koel brutaal als de ouden definiëerden, het oude heidendom heeft, evenals onze moderne samenleving, samenwerking tusschen staten gekend, als het belang daartoe drong, maar het had het bewustzijn der volkerengemeenschap verloren en de internationale gedachte was heidenschen volkeren vreemd. Thucydides verhaalt, hoe de Atheners den gezanten' van het eiland Melos, die zeggen, dat hun volk in vriendschap met Athene wil leven zonder bondgenoot te worden, ten antwoord geven: Uw vijandschap is ons niet zoo schadelijk als Uw vriendschap, die door onze onderdanen als zwakheid zou opgevat worden, terwijl uw haat onze macht bewijst. Voor den heiden was de vreemdeling ook de vijand; de begrippen dekken elkaar. Geen Godsbegrip vereenigde verschillende volkeren. De godsdienst was aan den Staat vastgegroeid. Iedere Staat had zijn eigen Goden. Met den onderworpen Staat worden vaak ook zijn goden geannexeerd. De religie is een vormkwestie. Zij verkondigt geen eeuwige beginselen, waaraan ook de Staat zich te onderwerpen heeft.
Christus komt en verdrijft de nevelen. Christus scheidt godsdienst en staat. ‘Geeft den Keizer, wat des Keizers; maar geeft God, wat God toekomt’. Als op den eersten Pinksterdag de Kerk van Christus zich der wereld openbaart, als Petrus den Christus preekt, dan is het eerste, wat de verbaasde wereld hoort, dat Parthen, Mediërs en Elamiten, Romeinen, Kretensers en Arabieren de Arameensche rede verstaan: de Kerk van Christus is internationaal. In het Oude Verbond had de Heer zich één volk uitverkoren: nu wordt het Evangelie aan alle volkeren gepredikt. De eenvoudige visschers, die anders hun leven met hun netten op en bij het meer hadden gesleten, zij verstaan dat de grenzen der Joodsche natie te klein zijn voor het Christendom. Naar alle volkeren trekken zij uit, den Griekschen wijzen en den Romeinschen machthebbers en den verstooten slaven leerend van den Eenen God, die heerscht over de wereld en in iedere taal en door ieder ras en iedere klasse aanbeden wil worden en genoemd ‘Onze Vader’. Het rijk, dat zij voor Hun Meester veroveren, is een wereldrijk, maar staat boven de wereld en laat de Staten intact. Het is gebonden, noch aan het Romeinsche imperium, noch aan ras of cultuur. God, die niet alleen den enkeling schiep, maar ook de samenleving geeft Zijn wetten aan het geheele menschdom. De macht van den Staat wordt niet erkend als oorsprong van het recht. Het recht is uit God, aan Wien ook de machtigste Staat onderworpen is. De Apostelen leeren ons, het gezag te gehoorzamen, den Koning te eeren, maar God te vreezen en Hem meer te gehoorzamen dan de menschen. God, Die liefde is, wil, dat de menschen elkaar liefhebben. Recht en liefde moeten de betrekkingen der enkelingen beheerschen maar ook de gemeenschap in al haar vormen, in klassen, naties, staten en rassen. Ons land en ons volk hebben wij lief,