| |
| |
| |
Een eenvoudig dorpsfeest.
Door VV.
't Was een warme zomerdag dien zooveelsten Junij 1885, al had de zomer zijne intrede ook nog niet gedaan; eene heldere blaauwe lucht, waaraan geen wolkje te bespeuren was, strekte zich uit boven het heerlijke landschap, waarop alles even welig stond te groeijen en te bloeijen, de vogelen zongen hun lied in het nog jeugdige, frissche eikenloover, overal was de natuur verrukkelijk en schoon, ook daar, waar zij nu niet juist op de mildste wijze het aardrijk met hare zeldzame verscheidenheid van kleuren en vormen, met hare zoo menigmalen aangrijpende pracht had getooid.
Op een klein, betrekkelijk afgelegen Geldersch dorp, dat zich door niets onderscheidt als door eene zekere welvaart der landbouwende bevolking,
| |
| |
en de aanwezigheid van eene groote, deftige heerenhuizing, die sedert lang een voormalig oud kasteel vervangen heeft en daarvan nog den naam draagt, en die des zomers bewoond wordt door eene bejaarde adellijke dame, de schutspatrones van het dorp, - op dat dorp was een feestdag aangebroken, want de, eenige jaren te voren benoemde Burgemeester had zich in den echt begeven, en, terugkeerende van zijne huwelijksreis, deed hij met zijne jeugdige gemalin voor het eerst ná zijn huwelijk de intrede binnen zijne gemeente. Van deze intrede was ik ongevraagd en onopgemerkt ooggetuige, en hetgeen ik zag en den indruk, dien dit op mij maakte, wil ik met een paar woorden wedergeven.
De Burgemeester, gesproten uit een oud adellijk, sedert eeuwen in Gelderland bloeijend geslacht, was daardoor reeds, afgezien van alle mogelijke persoonlijke hoedanigheden, een gewenscht man, om aan het hoofd eener Geldersche gemeente te staan. Zulk een man doet de goede eenvoudige landlieden terugdenken aan den ouden tijd, toen de Adel hen leidde en bestuurde, en van nature als het ware was aangewezen, om over hen te heerschen. Er zijn nu eenmaal nog veel van die menschen, vooral in den Gelderschen boerenstand,
| |
| |
die liever door een Gravelijken Burgemeester worden geregeerd, dan door een, wiens vader bijv. ook een eenvoudig landman was; die liever aan hun hoofd zien een telg uit een oud beroemd Geldersch geslacht, daar zij meer, en somtijds veel van gehoord hebben, dan een man van elders overgekomen met een naam, die hen vreemd is. De eerste is voor hen de representant van de Geldersche gulheid, eenvoud en openhartigheid, de drager van den ouden Gelderschen roem, hij heeft hunne sympathie reeds bij voorbaat; in den andere zien zij niets dan Hollandsche stijfheid en deftigheid, ‘hi is hun so vrèmd’, hij moet hunne sympathie nog verwerven en dat gaat zoo gemakkelijk niet, daar is heel wat tijd en handigheid voor noodig.
De bedoelde Burgemeester nu, na ruim drie jaren ongehuwd in zijne gemeente gewoond te hebben, had ondervonden dat het celibataire leven op zulk een klein dorp, al was men daar ook de eerste persoon, op den duur niet alles is, en bij het zoeken eener wederhelft had hij eene keuze gedaan, waarmede zijne gemeentenaren niet anders dan volle instemming konden betoonen. Hij had zich namelijk in den echt verbonden met eene jeugdige freule, kleindochter der adellijke eigenaresse
| |
| |
van het Huis, gesproten uit een beroemd, oud adellijk Geldersch geslacht, en alzoo een huwelijk aangegaan zijn naam en geboorte volkomen waardig.
De kleine dorpsbewoners en de eenvoudige landman verheugen zich natuurlijk in zulk eene echt adellijke verbintenis; zij zelve maken geen aanspraak op geboorte of afkomst', hun trots is de grootheid en de glorie hunner landsheeren en gebieders. En al is dit nu overal niet meer zoo het geval als voorheen, al zijn wij in dat opzigt ook al alias veel vooruitgegaan, toch vinden wij dien toestand, die denkbeelden nog sterk vertegenwoordigd op het platte land, vooral in ons goede Gelderland.
De komst in het dorp van het jonge echtpaar mogt dan ook niet onopgemerkt voorbijgaan, en toen de jonggehuwden van de nabijgelegene stad circa 1 uur in open rijtuig kwamen aangereden, gevolgd door talrijke familie in andere rijtuigen gezeten, vonden zij het dorp in feestgewaad getooid; van de woningen, groot en klein, wapperde de nationale driekleur, onderscheidene eerepoorten, met dennenloover, bloemen, vlaggen en chassinetten versierd, waren opgerigt op den weg dien de rijtuigen verder moesten afleggen, om het Huis te bereiken, waar de grootmoeder der jonge Burge- | |
| |
meestersvrouw de stoet opwachtte; aan de grens der gemeente stond eene eerewacht, gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk te paard, terwijl het bovendien natuurlijk niet aan verdere belangstellenden en toeschouwers ontbrak.
Bij het begin van het dorp werd de stoet geformeerd; eene eerewacht van mannen met oranje sjerpen om en ieder voorzien van een standaard met de Nederlandsche kleuren: rood, wit en blaauw, ging voorop, dan volgde een dertigtal vrouwen en jonge meisjes, allen gekleed in zwarte japon, witte schorteldoek en dito muts, daarop de verschillende rijtuigen, de Burgemeester en zijne vrouw natuurlijk voorop, eindelijk de eerewacht te paard: onderscheidene boeren, gezeten op echte ploegpaarden, versierd met groote kleurige dekjes op den rug en met oranje strikken aan het frondeel van het hoofdstel, met welke versiering de petten der ruiters eveneens getooid waren. Voeg hier nu nog achter een paar boerenwagens en sjeezen, ook al met oranje lint uitgedost, en de stoet is compleet. Muziek was niet aanwezig, zij werd vervangen door gezang (Nederlandsche volksliederen, enz.) der mannen en vrouwen, die de stoet openden.
Voor het Huis gekomen - waarvan eene der
| |
| |
oprijlanen ook al prijkte met een eereboog, o.a. versierd met de wapenschilden der beide echtgenooten, gedekt door een groote gouden kroon, welke schilden, ofschoon de geslachtswapens er duidelijk uit te herkennen waren, alle blijk gaven, dat men van oordeel was geweest, het hier wel zonder den heer Vorsterman van Oijen c.s. te kunnen klaar spelen - voor 't Huis gekomen, werd de eerewacht te voet: regts, de vrouwelijke wacht: vóór de hooge stoep, en het escorte te paard daar tegenover opgesteld; de rijtuigen reden voor, de gasten traden binnen, en ...... ik verwijderde mij, de tijd drong mij, doch ik had ook reeds genoeg genoten, ik had eens weder een eenvoudig, doch echt Geldersch dorpsfeest bijgewoond en ruimschoots stof tot overdenking en bespiegeling opgedaan. Hiervan wil ik nog iets ten slotte mededeelen.
Welk een eenvoudig, landelijk karakter had die intogt! geene groote kosten waren er voor gemaakt, geen hulp van elders: muziekkorps, militairen te voet of te paard, of wat dan ook, was daartoe ingeroepen, neen, men had te regt begrepen, dat men hier uitsluitend met eigen krachten en gegevens moest werken en optreden; 't was er niet om te doen om iets fraais te leveren, dat
| |
| |
wedijveren kon met dergelijke optogten in steden of op groote, rijke dorpen, maar men wilde toonen, hoezeer men was ingenomen met den Burgemeester en hoezeer zijn voltrokken huwelijk aller sympathie had verworven; deze dag, voorzeker een gewigtige voor het hoofd der gemeente en niet minder voor zijne jeugdige gemalin, was een feestdag voor 't geheele dorp, een dag, waarop het werk stilstond en oud en jong zich op den weg verzamelde, om luide hunne blijdschap en ingenomenheid lucht te geven. Dat doel was volkomen bereikt.
Het is voorzeker eene schoone en belangrijke betrekking aan het hoofd eener gemeente te staan; wat al nut kan men stichten, wat al goeds bewerken, hoeveler belangen behartigen, welk een invloed uitoefenen, vooral op het zoogenaamde platte land! En moge de bezoldiging, aan dit ambt verbonden, in den regel al vrij schraal zijn, de eer het te bekleeden is niet alleen des te grooter, maar grooter nog is de streelende gewaarwording, de warme toegenegenheid eener bevolking te ondervinden, die in het lief en leed, dat den Burgervader overkomt, wezenlijk als kinderen deelt, die jubelt en juicht, wanneer de zon van 't aardsch geluk helder voor hem schijnt, en die met hem
| |
| |
treurt en rouwt, wanneer de Voorzienigheid hem beproeft of de lijdenskelk aan de lippen zet; - dit alles maakt deze betrekking zoo schoon, zoo aangenaam, en, wanneer men dan weet of bij ondervinding heeft geleerd, dat op het eenvoudige platte land van ons goede Gelderland, dit alles geen ijdel vertoon is, geene loutere pligtspleging, die men welstaanshalve niet kan of durft nalaten, maar dat wezenlijk het hart daarbij spreekt, dan kan het niet anders of men moet zich gelukkig gevoelen te midden van het volk, dat aan zijne zorg is toevertrouwd en op wiens hulp en steun men in alle omstandigheden des levens kan rekenen.
Eenvoudig was het feest, waarde lezer, dat wij u beschreven, doch het geeft veel stof tot overdenking, en, als bijdrage tot de kennis van het volk en van hedendaagsche toestanden en gebruiken in ons geliefd Gelderland, is het, ons inziens, wel waard met een enkel woord aan de vergetelheid ontrukt te worden.
Junij 1885. |
|